ECLI:NL:CRVB:2022:1328
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de weigering van een IVA-uitkering op basis van tijdelijke arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, een B.V., tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag die het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De zaak betreft de weigering van een IVA-uitkering aan betrokkene, die sinds 2012 ziek is en zich heeft gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling concludeerde het Uwv dat betrokkene niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank volgde dit oordeel, maar appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de verzekeringsarts onvoldoende had onderbouwd dat er een kans op herstel was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts niet had moeten volgen, omdat de onderbouwing van de verwachte verbetering niet voldoende concreet was. De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat betrokkene met ingang van 5 juli 2016 recht heeft op een IVA-uitkering. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.