ECLI:NL:CRVB:2022:1326
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de medische grondslag in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante, die sinds 2 november 2004 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellante had verzocht om herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid, omdat zij meende dat haar gezondheid was verslechterd. De verzekeringsarts van het Uwv had vastgesteld dat appellante belastbaar was met inachtneming van de beperkingen die waren neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 45 tot 55%.
De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat de verzekeringsarts voldoende onderbouwd had waarom de door appellante ingediende rapporten van haar medisch adviseur niet konden worden gevolgd. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat er aanvullende beperkingen hadden moeten worden vastgesteld.
De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, omdat de noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling door het Uwv ontbrak. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en de mate van arbeidsongeschiktheid blijft vastgesteld op 45 tot 55%.