Uitspraak
21 845 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
8 april 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 22 mei 2019 een
WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
ADL-taken te verrichten, laat staan om de geduide functies te verrichten. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een brief van 5 september 2020 van psycholoog
E.A. Kardes, ingebracht.
25 november 2019, de nadere informatie van Cirya, het SlaapWaakCentrum, de gegevens over medicatiegebruik, het huisartsenjournaal en de informatie van de CT van de thorax in Turkije verricht, betrokken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In het rapport van 25 november 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellant genoemde klachten en de door hem ingebrachte informatie op een kenbare wijze bij de medische beoordeling betrokken. Voldoende toegelicht is waarom deze informatie niet leidt tot meer beperkingen dan vastgelegd in de FML van 25 november 2019 waarbij wordt opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het vaststellen van de beperkingen is uitgegaan van een OSAS, een symptomatisch symptoomstoornis en een matige depressieve stoornis. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de door appellant in hoger beroep ingebrachte brief van 5 september 2020 van de psycholoog geen aanleiding geeft te twijfelen aan de FML van 25 november 2019. Voor het vaststellen van beperkingen als gevolg van de hoestaanvallen met flauwvallen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals blijkt uit het rapport van 25 november 2019, als referentiekader aangesloten bij de diagnose epilepsie met dien verstande dat appellant op het persoonlijk risico beperkt wordt geacht maar dat hij wel gewoon kan deelnemen aan de meeste activiteiten van het leven. Daarom wordt appellant niet beperkt geacht om volledig solitair te werken en is er geen medische noodzaak dat appellant alleen onder begeleiding activiteiten zou kunnen verrichten. Evenmin is begeleiding nodig voor het (trap)lopen of voor het reizen met het openbaar vervoer. Dat appellant na het staan moet kunnen zitten, is niet medisch onderbouwd. Er zijn geen aanknopingspunten deze gemotiveerde en onderbouwde standpunten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. Appellant heeft daartoe geen medische informatie ingebracht die zijn standpunt ondersteunen dat hij als gevolg van deze klachten meer of zwaarder beperkt is ten tijde hier van belang.