ECLI:NL:CRVB:2022:1321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep na tegemoetkoming door Uwv in bezwaar met proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep was ingesteld door mr. J.W. Dijke, advocaat van appellant, en vond zijn oorsprong in een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam op 19 mei 2021. Tijdens de zitting op 15 december 2021 was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. Na de zitting heeft het Uwv op 1 februari 2022 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarop appellant op 17 februari 2022 het hoger beroep heeft ingetrokken. Appellant verzocht tevens om een proceskostenvergoeding en vergoeding van wettelijke rente, waarop het Uwv geen bezwaar maakte.
De Raad heeft in zijn overwegingen artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoetkomt, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellant moet worden veroordeeld, die in totaal zijn begroot op € 4.118,-. Daarnaast is het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente toegewezen. De Raad heeft appellant geadviseerd om voor vergoeding van het betaalde griffierecht zich rechtstreeks tot het Uwv te wenden.
De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.P.M. Zeijen, met H. Alajai als griffier. De beslissing benadrukt de mogelijkheid voor appellanten om proceskosten te verhalen wanneer het bestuursorgaan aan hun bezwaren tegemoetkomt, en biedt inzicht in de toepassing van relevante artikelen van de Awb.