1.7.Bij besluit van 20 december 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2020 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant bij wijze van maatregel met ingang van 1 januari 2020 verlaagd met 100% voor de duur van twee maanden. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant zich binnen twaalf maanden weer verwijtbaar heeft gedragen door tijdens het kennismakingsgesprek de aangeboden voorziening gericht op re-integratie bij het werkbedrijf te weigeren. Appellant is daarmee wederom de verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onder h, van de PW niet nagekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Het college verlaagt op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de PW in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting: het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.1.2.Het college verlaagt in het geval van het niet nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de PW op grond van het vijfde lid de bijstand met 100% voor een bij de verordening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De hier bedoelde verordening is de Maatregelverordening Participatiewet IOAW en IOAZ Noordoostpolder 2018 (Verordening). Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Verordening wordt bij niet nakoming van artikel 18, vierde lid, van de PW een maatregel opgelegd van 100% van de bijstandsnorm voor de duur van een maand.
4.1.3.Het college verlaagt op grond van artikel 18, zesde lid, van de PW in het geval de belanghebbende de verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het vijfde lid toepassing heeft gevonden, in afwijking van het vijfde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW vastgestelde periode die in ieder geval langer is dan de op grond van het vijfde lid vastgestelde periode van verlaging en ten hoogste drie maanden. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Verordening bedraagt de periode als bedoeld in artikel 18, zesde lid, van de PW twee maanden.