ECLI:NL:CRVB:2022:1289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
22/570 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken van gronden

Op 8 juni 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 22/570 WIA. Het hoger beroep is ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door mr. K.E.J. Dohmen, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 januari 2022 (zaaknummer 20/2703). De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het ingediende beroepschrift geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De gemachtigde van appellante is op 1 maart 2022 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen vier weken te herstellen, maar heeft deze termijn ongebruikt laten verstrijken. Vervolgens is er op 1 april 2022 opnieuw een termijn van vier weken gesteld om de beroepsgronden in te dienen, met de waarschuwing dat overschrijding van deze termijn zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van de zaak. Ook deze termijn is niet benut door de gemachtigde van appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn aangevoerd die het verzuim kunnen verontschuldigen. Daarom is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder inhoudelijk onderzoek. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan een mogelijkheid tot verzet open binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

Datum uitspraak: 8 juni 2022
22/570 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 januari 2022 , 20/2703 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K.E.J. Dohmen hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Het ingediende beroepschrift bevat geen gronden.
Bij brief van 1 maart 2022 is de gemachtigde van appellante in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen.
De gemachtigde van appellante heeft deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Bij aangetekende brief van 1 april 2022 is aan de gemachtigde van appellante nogmaals de gelegenheid geboden de beroepsgronden in te dienen. Daarbij is een termijn van vier weken gesteld en is de gemachtigde van appellante erop gewezen dat overschrijding van die termijn tot gevolg zal hebben dat de zaak niet inhoudelijk wordt behandeld.
De gemachtigde van appellante heeft ook deze termijn ongebruikt voorbij laten gaan.
Niet is gebleken van redenen die een verontschuldiging vormen voor dit verzuim. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2022.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.M. Labage
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.
GdJ