ECLI:NL:CRVB:2022:1284
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens te late indiening van het beroepschrift
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 februari 2022. Het hoger beroep was ingesteld door de dochter van appellante, die als gemachtigde optrad. De Centrale Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, aangezien het beroepschrift op 17 maart 2022 was ontvangen, terwijl de termijn voor indiening op 1 februari 2022 was ingegaan. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en het beroepschrift moet voor het einde van deze termijn zijn ontvangen. De Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift op 16 maart 2022 ter post was bezorgd, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft in een brief van 22 april 2022 aangegeven dat er persoonlijke omstandigheden waren die de termijnoverschrijding zouden kunnen verklaren. Echter, de Centrale Raad oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden geen grond vormden om te concluderen dat de gemachtigde niet in verzuim was geweest. De Raad heeft daarom geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was en heeft zonder verder onderzoek beslist. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.