ECLI:NL:CRVB:2022:1277
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die zich op 22 december 2014 ziekmeldde wegens hart- en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 61,64%. Na een herbeoordeling werd deze mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 64,57%, maar later op 63,12% per 1 januari 2019. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Hij verzocht om schadevergoeding en om benoeming van een onafhankelijke deskundige.
De Raad overwoog dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de informatie van de klinisch psycholoog L. Staschik geen nieuwe inzichten bood die de beoordeling van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding zouden veranderen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.