ECLI:NL:CRVB:2022:1276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
21/1454 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellante stelde dat het Uwv haar beperkingen als gevolg van het Post Trombotisch Syndroom (PTS) en rugklachten had onderschat en dat er ten onrechte geen rekening was gehouden met haar beperkingen in verband met het gebruik van een TENS-apparaat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren werd bevestigd.

Uitspraak

21.1454 WIA

Datum uitspraak: 2 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2021, 20/1105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bal. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. E Moerman-Bootsma.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als managementassistente voor 20 uur per week. Op 17 oktober 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 26 november 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 15 oktober 2019 een WIAuitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 maart 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 11 februari 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 28 februari 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om de FML op enkele aspecten aan te vullen, waarna de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep enkele nieuwe functies heeft geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep berekende daarop de arbeidsongeschiktheid van appellante op minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank voldoet het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de gestelde zorgvuldigheidseisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, kennis genomen van de eerdere rapporten van de verzekeringsartsen, de hoorzitting bijgewoond en de actuele informatie van de huisarts bij de beoordeling betrokken. Ook heeft de rechtbank geen reden gezien om aan te nemen dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 februari 2020 is volgens de rechtbank inzichtelijk uiteengezet dat geen beperkingen worden aangenomen ten aanzien van het TENS-apparaat omdat deze twee maanden na de datum in geding bij appellante is aangemeten. Verder heeft appellante volgens de rechtbank niet met objectiveerbare medische informatie onderbouwd dat er een urenbeperking moet worden aangenomen. Het opleidingsniveau van appellante is vastgesteld op niveau 5. Voor de functie van medewerker bibliotheek is opleidingsniveau 2 vereist. Volgens de rechtbank moet appellante dan ook in staat worden geacht om de voor deze functie vereiste module inlichtingenwerk en klantcontact te volgen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen als gevolg van het Post Trombotisch Syndroom (PTS) en haar rugklachten heeft onderschat en haar belastbaarheid heeft overschat. Het Uwv heeft volgens appellante ten onrechte de beperkingen als gevolg van het TENS-apparaat niet meegenomen in de beoordeling. Ook is het volgens appellante merkwaardig dat beperkingen ten opzichte van de eerdere ZW-beoordeling van 2016 zijn komen te vervallen. Volgens appellante kan zij wegens PTS geen veiligheidsschoenen dragen en had volgens haar een urenbeperking moeten worden aangenomen. Voorts heeft appellante aangevoerd dat wegens haar leeftijd niet van haar gevraagd kan worden een aanvullende opleiding te volgen en kan verder van een werkgever niet verwacht worden dat zij met haar klachten en gelet op haar leeftijd, in dienst wordt genomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 15 oktober 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en terecht geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Het standpunt van appellante dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat vindt geen bevestiging in de aanwezige – en door de verzekeringsarts bezwaar en beroep zichtbaar bij de beoordeling betrokken – medische informatie. In het rapport van 29 september 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts op inzichtelijke wijze uiteengezet dat uit de informatie van de huisarts van 6 november 2019 niet blijkt dat het PTS heeft geleid tot de door de gemachtigde van appellante beschreven klachten van ontstekingen en oedeem. Daarbij heeft de chirurg appellante geadviseerd om steunkousen te dragen, juist om dit soort klachten te voorkomen. Daarom is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen medische grondslag voor een contra-indicatie ten aanzien van autorijden, het dragen van veiligheidsschoenen, noch een indicatie voor een urenbeperking op energetisch of preventieve gronden. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat deze bevindingen onjuist zouden zijn. Er bestaan daarom geen aanknopingspunten om te oordelen dat het Uwv verdergaande beperkingen had moeten aannemen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen kan niet worden ingezien dat appellante wegens haar leeftijd niet in staat zou zijn om de voor de functie van medewerker bibliotheek vereiste module inlichtingenwerk en klantcontact te volgen. Het betoog van appellante dat van een werkgever gelet op haar leeftijd en haar klachten niet verwacht kan worden om haar in dienst te nemen, wordt niet gevolgd omdat dergelijke omstandigheden gelet op het theoretische karakter van een arbeidsongeschiktheidsschatting, niet bij de beoordeling worden betrokken.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het Uwv terecht heeft geweigerd aan appellante met ingang van 15 oktober 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) L. Winters