ECLI:NL:CRVB:2022:1269
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als stuwadoor werkte, was sinds 1 maart 2018 arbeidsongeschikt en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) na het beëindigen van zijn contract op 12 juli 2018. Het Uwv had op 20 februari 2019 vastgesteld dat appellant minder dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen, wat leidde tot een ongewijzigde ZW-uitkering. Werkgeefster maakte bezwaar tegen dit besluit, waarna het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 23 augustus 2019 beëindigde.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, maar in hoger beroep voerde appellant aan dat zijn belastbaarheid in de geselecteerde functies werd overschreden. De Raad oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren en dat de geselecteerde functies, waaronder die van productiemedewerker metaalbewerking en naaister, geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld, omdat het Uwv pas in hoger beroep met een toereikende motivering kwam. De totale proceskosten werden begroot op € 2.277,-, inclusief griffierechten.