ECLI:NL:CRVB:2022:1232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
20/1570 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 28 oktober 2015 ziek meldde met klachten aan handen, nek, schouder en benen, had een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met inachtneming van zijn beperkingen, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht. De Raad concludeert dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor hem. Appellant had in hoger beroep opnieuw zijn beperkingen aangevoerd en verzocht om de benoeming van een deskundige, maar de Raad heeft dit verzoek afgewezen. De Raad oordeelt dat er geen medische argumenten zijn om meer beperkingen aan te nemen dan reeds zijn vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

20 1570 WIA

Datum uitspraak: 1 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 maart 2020, ROT 19/3716 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A Bosveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 20 april 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur voor 38,22 uur per
week. Op 28 oktober 2015 heeft hij zich ziek gemeld met klachten van de handen, nek, schouder en benen. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 oktober 2018, geldig vanaf 24 oktober 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 14 november 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 25 oktober 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
In de bezwaarfase heeft appellant een rapport van 17 mei 2018 overgelegd van V. Adhin, arts/medisch adviseur verbonden aan LechnerConsult B.V.. Deze arts heeft appellant beperkt geacht ten aanzien van zelfstandig reizen. Verder acht deze arts appellant aanvullend beperkt voor de handfunctie (functie van de duim) en acht hij een beperking aangewezen ten aanzien van zitten.
1.3.
Bij besluit van 25 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 november 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 7 juni 2019 van verzekeringsarts bezwaar en beroep Van den
Broeke-Spieker en van 20 juni 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de door de arts Adhin genoemde aanvullende beperkingen over te nemen. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in verband met de gebruikte medicatie aanleiding gezien appellant in een FML van 7 juni 2019 aanvullend beperkt te achten ten aanzien van werk met een verhoogd persoonlijk risico (item 1.9.9.). Rekening houdend met deze FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op basis van de geselecteerde functies van administratief medewerker (documenten scannen) (SBC-code 315133), medewerker bibliotheek (SBC-code 315131) en medewerker intern transport (SBC-code 111222) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 8,76%. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft onveranderd minder dan 35%.
2.1.
In beroep heeft appellant een rapport van 20 juli 2018 en een FML van 19 juli 2018 overgelegd van A. Özyurt, verzekeringsarts RGA, medisch adviseur van LechnerConsult . Deze arts heeft appellant beperkt geacht ten aanzien van frequent reiken tijdens het werk, frequent buigen tijdens het werk, tillen en dragen, lopen tijdens het werk, knielen en hurken en geknield of gehurkt actief zijn.
2.2.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep Janssens heeft in een rapport van 21 oktober 2019 geconcludeerd dat enkele aandachtspunten die tijdens de bezwaarprocedure ten onrechte uit de FML zijn verwijderd, weer toegevoegd dienen te worden. Dit betreft de beperking ten aanzien van staan (item 5.3.1) en ten aanzien van het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk (item 5.8.0). In reactie op het rapport van de arts Özyurt heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een aanvullend rapport van 24 oktober 2019 gemotiveerd dat er aanleiding is om ten aanzien van trillingsbelasting op de nek (item 3.8.1.) een aanvullende beperking op te nemen. Deze beperking is neergelegd in de FML van
24 oktober 2019, geldig vanaf 24 oktober 2017. Voor het overige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om aanvullende beperkingen aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een aanvullend rapport van 6 november 2019 geconcludeerd dat de in bezwaar geselecteerde functies onveranderd passend blijven en dat de in bezwaar vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de door de (verzekerings)artsen vastgestelde belastbaarheid van appellant. Met betrekking tot het door appellant in beroep ingebrachte rapport van 20 juli 2018 van LechnerConsult heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom dit rapport geen aanleiding geeft om de medische beoordeling te herzien. Het Uwv heeft appellant terecht belastbaar geacht overeenkomstig de FML van
24 oktober 2019 en in staat geacht de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw verwezen naar de door LechnerConsult opgestelde FML van 19 juli 2018. Appellant heeft herhaald dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen en dat hij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Appellant heeft verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv terecht met ingang van 25 oktober 2017 heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat de beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld, wordt onderschreven. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat
de primaire arts op basis van zijn onderzoeksbevindingen inzichtelijk heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een CTS en rug- en nekklachten, en dat appellant is aangewezen op fysiek lichte werkzaamheden, waarbij hij niet zwaar hoeft te tillen of fijn motorische hand- en vingerbewegingen moet uitvoeren. Verder is appellant aangewezen op werk zonder trilbelasting. Appellant kan niet langdurig geknield of gehurkt actief zijn. De verzekeringsartsen bezwaar en beroep hebben de rapporten van de artsen Adhin en Özyurt van LechnerConsult bij de beoordeling betrokken. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Janssens heeft verwezen naar de neurologische expertise die op verzoek van de bedrijfsarts heeft plaatsgevonden in maart 2017. De neuroloog heeft vastgesteld dat er bij klinisch onderzoek geen afwijkingen waren van de nek. Wat betreft de lage rug heeft de neuroloog geconcludeerd dat de pijnklachten van myogene aard zijn zonder objectief waarneembare neurologische afwijkingen. In de FML van 24 oktober 2019 is rekening gehouden met de beperkingen van appellant in hand/arm gebruik, staan, zitten, (trap)lopen, buigen,
knielen /hurken. Uit de voorhanden medische gegevens blijkt niet dat er medische argumenten zijn om meer beperkingen aan te nemen. Het vorenstaande betekent dat er geen grond bestaat voor twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Verwezen wordt naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 juni 2019 waarin de geschiktheid van deze functies is gemotiveerd. In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 6 november 2019 afdoende toegelicht dat de geselecteerde functies onveranderd passend blijven na de in beroep aangepaste FML van 24 oktober 2019.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.C. Scholten