ECLI:NL:CRVB:2022:1231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
20-3689 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die als teamleider bij de gemeente werkzaam was, had zich ziek gemeld met psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze uitkering op basis van een medisch onderzoek waaruit bleek dat appellante geen objectieve beperkingen had die haar arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 30 maart 2022 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D. de Jong. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische bevindingen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellante de maatgevende arbeid kon verrichten en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.

Uitspraak

20 3689 WIA

Datum uitspraak: 1 juni 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
23 oktober 2020, 19/3190 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Gemeente [belanghebbende] (belanghebbende)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.H.J. aan de Stegge, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als teamleider bij de gemeente [belanghebbende] .
Daarnaast werkte zij als assistent activiteitenbegeleider. In deze gecombineerde functie werkte zij 35,31 uur per week. Op 10 maart 2015 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 22 december 2016 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft aanleiding gezien een neuropsychologisch onderzoek en een psychiatrische expertise te laten verrichten. Het neuropsychologisch onderzoek is uitgevoerd door psychiater/neuropsycholoog I. Visser en neuropsycholoog I. Luschen. Op basis van dat onderzoek en zijn eigen bevindingen heeft psychiater O. de Klerk in een rapport van 2 februari 2017 vermeld dat de door appellante geclaimde beperkingen niet objectiveerbaar zijn en ook niet afdoende zijn te verklaren vanuit een psychiatrisch beeld. In het licht van de bevindingen van psychiater De Klerk heeft de arts van het Uwv in een rapport van 1 maart 2017 vastgesteld dat er geen sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Bij besluit van 1 maart 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 7 maart 2017 een WIAuitkering toe te kennen, omdat zij niet ziek is en dus ook niet arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 22 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 20 juni 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
In beroep heeft appellante een arbeidsmedische expertise van 4 oktober 2018 ingediend.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de overgelegde stukken geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de medische beoordeling niet juist is geweest. De (verzekerings)artsen van het Uwv hebben de beschikbare medische informatie van de behandelend artsen van appellante en de uitkomsten van de ingebrachte arbeidsmedische expertise bij hun beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat appellante op de datum in geding geen objectieve beperkingen heeft die moeten leiden tot de conclusie dat zij arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Appellante heeft gesteld dat ten onrechte geen dan wel onvoldoende informatie bij de behandelend sector is opgevraagd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante op de datum in geding, 7 maart 2017, geen objectieve beperkingen heeft die moeten leiden tot de conclusie dat zij arbeidsongeschikt is en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is geweest van een onzorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben appellante onderzocht en de beschikbare medische informatie van de behandelend artsen bij hun onderzoek betrokken. De primaire arts heeft rond de datum in geding een neuropsychologisch onderzoek en een psyciatrische expertise laten verrichten en de uitkomsten van die expertise kenbaar bij zijn beoordeling betrokken.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de in het dossier aanwezige medische informatie geen aanleiding geeft te twijfelen aan de bevindingen van de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 juni 2017 afdoende gemotiveerd dat geen sprake is van objectiveerbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. Hij heeft toegelicht dat het laatste gesprek met de behandelend psychiater in november/december 2016 plaatsvond en dat er daarna geen behandeling meer is geweest. Voor de cognitieve klachten en de vermoeidheidsklachten is geen medische onderbouwing aanwezig. In een aanvullend rapport van 30 januari 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gereageerd op de ingebrachte expertise van 4 oktober 2018. Daarbij is voldoende gemotiveerd dat deze informatie geen ander beeld geeft van de medische situatie van appellante.
4.4.
Omdat niet wordt getwijfeld aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt geen aanleiding gezien een deskundige te benoemen.
4.5.
Wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat de in 4.1 opgeworpen vraag bevestigend wordt beantwoord en dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellante de maatgevende arbeid kon verrichten. Het Uwv heeft daarom per 7 maart 2017 terecht geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M. Geurtsen