ECLI:NL:CRVB:2022:1230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
20/4291 WIA-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep inzake griffierecht in sociale zekerheidszaken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2022 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar hoger beroep. De niet-ontvankelijkverklaring was eerder uitgesproken omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Appellante heeft verzet aangetekend, waaruit bleek dat het griffierecht in de zaken met nummers 20/4291, 20/4292 en 20/4293 wel degelijk tijdig was voldaan. De termijn voor betaling van het griffierecht eindigde op 20 februari 2021, een zaterdag. Volgens de Algemene Termijnenwet wordt een termijn die op een zaterdag eindigt, verlengd tot de eerstvolgende werkdag. In dit geval was dat maandag 22 februari 2021, waarop het griffierecht werd voldaan.

De Raad heeft vastgesteld dat het verzet gegrond is en dat de eerdere uitspraak van 9 december 2021, waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, vervalt. Het onderzoek in de onderliggende zaken wordt voortgezet. Tevens is gebleken dat appellante ten onrechte vier keer griffierecht is gevraagd, terwijl zij slechts twee keer griffierecht verschuldigd was. Het teveel betaalde griffierecht van € 262,- zal aan appellante worden terugbetaald. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in deze procedure.

De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 mei 2022.

Uitspraak

Datum uitspraak: 20 mei 2022
20/4291 WIA, 20/4292 WIA, 20/4293 WIA-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 november 2020, 19/4040, 19/4042, 19/4043 en 19/6639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft het hoger beroep van appellante tegen de aangevallen uitspraak van
3 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft die beslissing genomen op grond van de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Appellante is het niet eens met niet-ontvankelijkverklaring en heeft verzet ingediend.
Het verzet is behandeld ter zitting van 8 april 2022. Beide partijen waren daarbij niet aanwezig.

OVERWEGINGEN

De Raad heeft het hoger beroep van appellante in de uitspraak van 9 december 2021
niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig is betaald.
In verzet is gebleken dat het griffierecht in de zaken met nummers 20/4291, 20/4292 en 20/4293 wel tijdig door appellante is voldaan. De termijn om griffierecht te betalen eindigde in alle drie de zaken op 20 februari 2021. Dit was een zaterdag. In artikel 1 van de Algemene Termijnenwet staat dat een in de wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die geen zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag is. Volgens artikel 24 van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges is de Algemene Termijnenwet in gevallen als deze van overeenkomstige toepassing. Het griffierecht is op maandag 22 februari 2021 voldaan en daarmee tijdig.
Dit betekent dat het verzet gegrond wordt verklaard, de uitspraak van 9 december 2021 voor de zaken 20/4291, 20/4292 en 20/4293 vervalt en het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Daarnaast is gebleken dat aan appellante ten onrechte is verzocht vier keer griffierecht te betalen, terwijl zij slechts twee maal griffierecht was verschuldigd. Het teveel betaalde griffierecht van € 262,- zal door de griffier van de Raad aan appellante worden terugbetaald.
Voor een proceskostenveroordeling van het verzet is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet gegrond;
  • bepaalt dat een bedrag van € 262,- aan appellante wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2022.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) S.C. Scholten