ECLI:NL:CRVB:2022:1225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2021. De appellant, die een WIA-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 november 2019, waarin werd vastgesteld dat hij na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 21 september 2019 geen recht meer had op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, maar het Uwv heeft ter zitting van de Raad desgevraagd te kennen gegeven het bestreden besluit niet langer te handhaven. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant per 1 januari 2020 weer een WGA-loonaanvullingsuitkering is toegekend, wat betekent dat zijn arbeidsongeschiktheid op de datum in geding van 1 december 2019 niet anders kan zijn dan vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd. De Raad heeft het besluit van 22 januari 2019 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 12 november 2019. Dit houdt in dat de WIA-uitkering van de appellant per 21 september 2019 en per 1 december 2019 als WGA-loonaanvullingsuitkering zal worden voortgezet. Tevens is het Uwv veroordeeld in de kosten van de appellant voor de verleende rechtsbijstand, die zijn begroot op € 2.656,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.