ECLI:NL:CRVB:2022:1222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
20/4257 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die als productiemedewerker werkte, had zich op 16 februari 2018 ziek gemeld na een ongeval. Het Uwv had zijn ZW-uitkering per 16 maart 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn psychische klachten en beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit van het Uwv. De argumenten van appellant, waaronder de vermeende onderwaardering van zijn psychische klachten, werden niet overtuigend bevonden. De Raad bevestigde dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.

Uitspraak

20 4257 ZW

Datum uitspraak: 25 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 november 2020, 19/1956 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan en in aanwezigheid van tolk J. Woning. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker voor 24,86 uur per week. Op 16 februari 2018 heeft hij zich ziek gemeld met klachten in verband met een val van de fiets na een aanrijding door een auto, zich uitend vooral in psychische- en nekklachten. Het Uwv heeft appellant per 19 februari 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 januari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, en heeft vervolgens zes functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft deze arbeidsdeskundige berekend dat appellant nog 80,31% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 4 februari 2019 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 16 maart 2019 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid onderschreven. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat naar aanleiding van de gronden in bezwaar, twee functies komen te vervallen. Er resteren echter nog voldoende functies op basis waarvan appellant meer dan 65% van het maatmanloon kan verdienen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Het is de rechtbank niet gebleken dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van appellant. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de medische conclusies van de verzekeringsartsen. In de rapporten van deze artsen is inzichtelijk gemotiveerd op welke punten appellant beperkt is en waarom. In de FML is rekening gehouden met de aspecifieke klachten van pijn in de rechterknie waarbij slechts lichte beperkingen passen bij het ontbreken van evidente kniepathologie. Verder is sprake van afgenomen psychische belastbaarheid. Dit heeft geleid tot beperkingen in de rubrieken ‘persoonlijk functioneren’ en ‘sociaal functioneren’, ‘dynamische handelingen’, ‘statische houdingen’ en ‘werktijden’. Overtuigend is gemotiveerd dat de informatie van psychiater Kaya niet leidt tot meer beperkingen. Ook is voldoende inzichtelijk gemaakt dat in het gebruik van het medicijn paroxetine en de overige door appellant gebruikte medicatie geen reden wordt gezien om meer beperkingen aan te nemen. Tot slot is overtuigend beschreven dat een verdere urenbeperking niet aan de orde is. Dat appellant meer beperkingen ervaart, is onvoldoende om meer beperkingen aan te nemen. Ook berust het bestreden besluit op een afdoende arbeidskundige grondslag.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald aangevoerd dat het Uwv zijn psychische klachten en beperkingen heeft onderschat. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit de informatie van de psychiater en het rapport van de primaire verzekeringsarts naar voren komt dat sprake is van verhoogde prikkelbaarheid en boosheid. Dit speelt niet alleen in de gezinssituatie maar ook daarbuiten en daarom had een aanvullende beperking op het item “samenwerken” moeten worden aangenomen. Appellant heeft gewezen op uitspraken van de Raad van 11 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4654) en 12 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2777) waaruit volgens appellant kan worden afgeleid dat in geval van prikkelbaarheid- en/of boosheidsklachten doorgaans een beperking is aangewezen voor het samenwerken. Daarnaast had volgens appellant een urenbeperking moeten worden aangenomen wegens de omstandigheid dat appellant bekend is met PTSS. In dit verband heeft appellant verwezen naar de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’. Bovendien heeft appellant een tekort aan energie vanwege uitputting en slaapproblemen waardoor hij geen kracht heeft om activiteiten te ondernemen en blijkt uit informatie van de psychiater dat bij appellant sprake is van een verstandelijke beperking. Ook dit heeft effect op zijn energieniveau en rechtvaardigt een urenbeperking. Dat appellant jaren heeft gewerkt met deze verstandelijke beperking wil niet zeggen dat hij de functies kan volhouden omdat de medische situatie niet vergelijkbaar is met de situatie voor het ongeval. Voorts heeft appellant betoogd dat de geduide functies voor hem niet geschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 16 maart 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd en per die datum geen recht meer heeft op ziekengeld.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten van 27 augustus 2019 en van 4 februari 2020 inzichtelijk heeft toegelicht dat met de vastgestelde beperkingen in de FML van 22 januari 2019 voldoende rekening wordt gehouden met de psychische en lichamelijke beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat en waarom in het geval van appellant geen aanleiding is voor een beperking op het item “samenwerken” in rubriek 2 van de FML vanwege een verhoogde prikkelbaarheid bij appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dat verband van belang geacht dat de psychiater de agressie niet heeft genoemd als psychiatrisch probleem en appellant daarvoor ook niet wordt behandeld. Aldus is voldoende gemotiveerd dat een beperking voor conflicthantering in verband met de verhoogde prikkelbaarheid volstaat en er – en anders dan in de door appellant aangehaalde uitspraken – geen aanleiding is voor een beperking op het samenwerken. In het rapport van 4 februari 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts voldoende gemotiveerd dat de klachten uit PTSS, zoals die blijken uit de informatie van 2 november 2018 van de psychiater, de verstandelijke beperking en de vermoeidheid die appellant ervaart, geen redenen zijn voor een verdere urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat PTSS niet zodanig ernstig is dat dit dient te leiden tot een beperking voor het te werken aantal uren. De slaapstoornis komt niet voort uit de PTSS maar uit passieve gedrag en omkering van dag- en nachtritme. Ook brengt de verstandelijke handicap niet mee dat een urenbeperking dient te worden vastgesteld. Er is geen aanleiding om deze conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat, uitgaande van de FML van 22 januari 2019, het Uwv afdoende heeft gemotiveerd dat appellant in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige heeft in het rapport van 30 januari 2019 de signaleringen in de geselecteerde functies gemotiveerd toegelicht.
4.5.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 16 maart 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de ZW. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
(getekend) S. Wijna
(getekend) S.C. Scholten