ECLI:NL:CRVB:2022:1218
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die als chauffeur werkzaam was, had zich op 11 januari 2016 ziek gemeld na een verkeersongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een Ziektewet (ZW) uitkering toe, maar beëindigde deze op 10 februari 2017, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De appellant was het hier niet mee eens en ging in beroep. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de medische situatie van de appellant. De verzekeringsarts had beperkingen vastgesteld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de appellant had geen medische onderbouwing kunnen geven voor zijn stelling dat hij meer arbeidsongeschikt was dan aangenomen. De rechtbank had ook geen reden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De appellant voerde aan dat zijn klachten, zoals vermoeidheid en duizeligheid, niet goed in kaart waren gebracht, maar de Raad oordeelde dat de ingebrachte informatie van de revalidatiearts en medisch adviseur geen nieuwe feiten opleverde die tot een ander oordeel konden leiden.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geduide functies medisch geschikt waren voor de appellant. De Raad wees ook een veroordeling in proceskosten af, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.