ECLI:NL:CRVB:2022:1216
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht. De aanvraag was ingediend op 5 september 2019 door de gemachtigde van appellante, maar werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen op 10 oktober 2019, en deze afwijzing werd gehandhaafd bij een besluit van 25 februari 2020. De reden voor de afwijzing was dat de aanvraag te laat was ingediend, aangezien de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 vereisen dat nota's niet ouder dan drie maanden mogen zijn. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 22 oktober 2020 bevestigd dat de aanvraag terecht was afgewezen, en appellante ging in hoger beroep.
Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar moeilijke omstandigheden, waaronder psychische en lichamelijke klachten als gevolg van een echtscheiding, aanleiding zouden moeten zijn om met terugwerkende kracht bijstand te verlenen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat appellante in deze periode bijstand had van een advocaat, die ook de aanvraag had ingediend. Hierdoor kon niet worden geconcludeerd dat appellante geen hulp van anderen had kunnen krijgen.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand bleef dus in stand, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, en het proces-verbaal werd ondertekend door de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer.