ECLI:NL:CRVB:2022:1216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
20/4129 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand en griffierecht. De aanvraag was ingediend op 5 september 2019 door de gemachtigde van appellante, maar werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen op 10 oktober 2019, en deze afwijzing werd gehandhaafd bij een besluit van 25 februari 2020. De reden voor de afwijzing was dat de aanvraag te laat was ingediend, aangezien de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 vereisen dat nota's niet ouder dan drie maanden mogen zijn. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 22 oktober 2020 bevestigd dat de aanvraag terecht was afgewezen, en appellante ging in hoger beroep.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar moeilijke omstandigheden, waaronder psychische en lichamelijke klachten als gevolg van een echtscheiding, aanleiding zouden moeten zijn om met terugwerkende kracht bijstand te verlenen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. De Raad stelde vast dat appellante in deze periode bijstand had van een advocaat, die ook de aanvraag had ingediend. Hierdoor kon niet worden geconcludeerd dat appellante geen hulp van anderen had kunnen krijgen.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand bleef dus in stand, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, en het proces-verbaal werd ondertekend door de griffier en het lid van de enkelvoudige kamer.

Uitspraak

20.4129 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2020, 20/1878 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 24 mei 2022
Zitting heeft: A.M. Overbeeke
Griffier: A.F. Hulskes
Voor appellante is ter zitting verschenen mr. E.J.M. van Daalhuizen, advocaat. Namens het college is verschenen mr. L.T. Krabbenborg

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een op 5 september 2019 door de gemachtigde van appellante ingediende aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand en griffierecht.
Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 10 oktober 2019 afgewezen, en deze afwijzing gehandhaafd bij besluit van 25 februari 2020 (bestreden besluit). De grondslag van de afwijzing is dat de aanvraag om bijzondere bijstand te laat is ingediend. In de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2019 is namelijk bepaald dat nota’s niet ouder dan drie maanden mogen zijn en aan dit vereiste is niet voldaan.
De rechtbank heeft met verwijzing naar het beleid van het college en naar vaste rechtspraak van de Raad overwogen dat de aanvraag te laat is ingediend en dat de aanvraag terecht is afgewezen.
Appellante heeft in hoger beroep in de kern hetzelfde aangevoerd als in beroep. Zij heeft verwezen naar haar moeilijke omstandigheden en haar psychische en lichamelijke klachten als gevolg van een echtscheiding. Daardoor ziet zij haar kinderen ook nog nauwelijks. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak besproken en is tot het oordeel gekomen dat deze niet slagen. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust.
De door appellante aangehaalde omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden op grond waarvan met terugwerkende kracht bijstand moet worden verleend. Appellante bevond zich weliswaar in een moeilijke situatie maar zij heeft zich in deze periode laten bijstaan door een advocaat die ook de aanvraag waar deze zaak over gaat heeft ingediend. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat zij geen hulp van anderen heeft kunnen krijgen.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y.S.S. Fatni (getekend) A.M. Overbeeke