ECLI:NL:CRVB:2022:1214

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
20/4456 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor extra stookkosten op basis van medische noodzaak

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor extra stookkosten. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat er geen medische noodzaak voor deze kosten werd vastgesteld. De beslissing op bezwaar, gedateerd 29 april 2019, was gebaseerd op een medisch advies van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) van 13 augustus 2019 en een aanvullend advies van 13 januari 2020. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om het besluit te nemen, en dat de afwijzing van het verzoek om de behandelend arts als getuige te horen niet onterecht was. Appellant had zelf een verklaring kunnen inbrengen en de GGD-adviezen waren zorgvuldig tot stand gekomen. De GGD-arts had appellant gezien en informatie van de behandelend specialist betrokken bij zijn beoordeling. Appellant, die als dialysepatiënt bekend is met nierfunctiestoornissen, werd als energetisch beperkt beschouwd, maar de GGD-arts concludeerde dat hij in staat moest worden geacht om zijn lichaamstemperatuur op peil te houden zonder extra stookkosten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die noodzakelijke kosten van het bestaan rechtvaardigden. De aanvraag van appellant werd terecht afgewezen, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

20.4456 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 november 2020, 20/2787 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 24 mei 2022
Zitting heeft: E.C.G. Okhuizen, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: M.E. van Donk
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Biemond.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het gaat in deze zaak om de afwijzing van een aanvraag van appellant om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van extra verwarming (extra stookkosten). Aan de beslissing op bezwaar van 29 april 2019 (bestreden besluit) heeft het college ten grondslag dat er geen medische noodzaak bestaat voor de extra stookkosten zodat niet gesproken kan worden van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35 van de PW. Het college heeft dit standpunt doen steunen op een medisch advies van 13 augustus 2019 en een aanvullend medisch advies van 13 januari 2020 van een arts verbonden aan de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De beroepsgrond van appellant over het bevoegdheidsgebrek in het bestreden besluit slaagt niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit is genomen door de teammanager van de afdeling Juridische diensten van het cluster Bestuurs- en Concernondersteuning. Op grond van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2016 (MVMR 2016) en het Ondermandaatbesluit afdeling Juridisch bij MVMR 2016 was de teammanager bevoegd om het bestreden besluit te nemen.
4. De beroepsgrond van appellant, dat de rechtbank zijn verzoek om zijn behandelaar ter zitting als getuige te horen ten onrechte heeft afgewezen, slaagt ook niet. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen op de grond dat niet gesteld of gebleken is dat appellant niet zelf een verklaring van zijn behandelaar in de procedure had kunnen inbrengen en bovendien uit het GGD-advies blijkt dat bij de totstandkoming van het advies informatie van de behandelend specialist van appellant is betrokken. Die gronden kunnen de afwijzing van dat verzoek dragen.
5. Anders dan appellant aanvoert, mocht het college bij zijn besluitvorming uitgaan van het advies van de GGD-arts van 13 augustus 2019 en het aanvullend advies van 13 januari 2020. Er is geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de inhoud ervan juist is. De GGD-arts heeft appellant gezien en informatie afkomstig van de behandeld specialist van appellant bij zijn beoordeling betrokken. Appellant is dialysepatiënt en bekend met nierfunctiestoornissen. Volgens de GGD-arts is appellant energetisch beperkt door een objectieve medische aandoening. De klachten en de hieruit voortvloeiende energetische beperkingen worden bevestigd door onderzoek. Door de beperkte energetische belastbaarheid is appellant onder andere beperkt bij lopen, staan, tillen, sjouwen, duwen en trekken, maar met zijn restvaliditeit in energetisch opzicht, de zogenoemde ondergrens van zijn energetische mogelijkheden, moet appellant in staat worden geacht om met lichaam/spierbewegingen zijn lichaamstemperatuur op peil te brengen. Er is daarom geen indicatie voor een vergoeding van extra stookkosten. De GGD-arts heeft in de door appellant in bezwaar overgelegde brief van een medisch maatschappelijk werker van de afdeling hemodialyse, volgens welke appellant als gevolg van zijn klinische conditie extra stookkosten heeft, geen aanleiding gezien om anders te adviseren. Het standpunt van het college dat de GGD-arts dat ook niet hoefde, nu deze brief geen advies van een medicus bevat, is juist. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Het college heeft de aanvraag van appellant dan ook terecht afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M.E. van Donk (getekend) E.C.G. Okhuizen