In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 20/4357 AW. De appellant, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, was niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroepen tegen het niet tijdig beslissen, de nieuwe beslissing op bezwaar en het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad oordeelde dat er geen procesbelang meer was voor de appellant, aangezien het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 15 december 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen, waarbij de bezwaren van de appellant volledig werden gehonoreerd. Hierdoor was de appellant per 1 januari 2018 in een senior functie geplaatst, wat zijn eerdere bezwaren teniet deed.
De Raad heeft verder overwogen dat de appellant geen hoger beroep had ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter, die zijn arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2021 had ontbonden. Dit betekende dat de appellant geen financieel belang meer had bij de beoordeling van het besluit tot overplaatsing, aangezien zijn salaris niet was gewijzigd. De Raad concludeerde dat de appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat de kantonrechter al had vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding.
De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk de beroepen van de appellant niet-ontvankelijk verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht, omdat het college in beroep tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van eerdere rechterlijke uitspraken voor de ontvankelijkheid van nieuwe beroepen.