ECLI:NL:CRVB:2022:1177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
20/4357 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep en hoger beroep in ambtenarenrechtelijke geschillen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep met zaaknummer 20/4357 AW. De appellant, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, was niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroepen tegen het niet tijdig beslissen, de nieuwe beslissing op bezwaar en het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De Raad oordeelde dat er geen procesbelang meer was voor de appellant, aangezien het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 15 december 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar had genomen, waarbij de bezwaren van de appellant volledig werden gehonoreerd. Hierdoor was de appellant per 1 januari 2018 in een senior functie geplaatst, wat zijn eerdere bezwaren teniet deed.

De Raad heeft verder overwogen dat de appellant geen hoger beroep had ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter, die zijn arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2021 had ontbonden. Dit betekende dat de appellant geen financieel belang meer had bij de beoordeling van het besluit tot overplaatsing, aangezien zijn salaris niet was gewijzigd. De Raad concludeerde dat de appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat de kantonrechter al had vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding.

De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk de beroepen van de appellant niet-ontvankelijk verklaard en het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht, omdat het college in beroep tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van eerdere rechterlijke uitspraken voor de ontvankelijkheid van nieuwe beroepen.

Uitspraak

20/4357 AW, 21/1972 AW, 22/260 AW
Datum uitspraak: 19 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar, op het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 15 december 2021 en op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2020, 19/6722 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
21/1972 AW en 22/260 AW
Bij uitspraak van 8 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2425, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2019, 18/4021, vernietigd, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 mei 2018, waarbij het besluit van 15 december 2017 is gehandhaafd, vernietigd en het college opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.

Het college heeft hierop gereageerd.

Bij besluit van 15 december 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 december 2017 gegrond verklaard en appellant geplaatst in de door hem gewenste senior functie.
Appellant heeft daarop zijn zienswijze gegeven.

Het college heeft daarop schriftelijk gereageerd.

20/4357 AW
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft tegelijkertijd plaatsgevonden op 7 april 2021. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.Th.M. van Doesum en mr. C.C.R. Verhulst.
OVERWEGINGEN
1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
21/1972 AW en 22/260 AW
1.2.
Appellant was werkzaam bij de gemeente Amsterdam en is als boventallige medewerker per 1 juli 2015 geplaatst in de functie van [functie] E (werktitel: [werktitel 1] ) bij het Cluster [cluster 1] , afdeling [afdeling 1] met schaal 8, waarbij hij zijn persoonlijke schaal 9 behield.
1.3.
In juni 2017 is besloten tot reorganisatie van het vijftal [naam eenheid] ([naam eenheid]) eenheden, gebaseerd op het Plan Personele Aanpak Doorontwikkeling [naam eenheid] (Plan Doorontwikkeling) en de daarin opgenomen was-wordt-lijst.
1.4.
Aan appellant is de status van categorie 1 als bedoeld in het Plan Doorontwikkeling toegekend. Categorie 1 staat voor ongewijzigd/licht gewijzigde functie. Categorie 1 medewerkers worden één op één in de nieuwe functie geplaatst. Uit de was-wordt-lijst volgt dat de functie [functie] E met werktitel [werktitel 1] zal worden [functie] E met werktitel Medior [werktitel 2] .
1.5.
Het college heeft appellant bij besluit van 15 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 mei 2018, per 1 januari 2018 geplaatst in de generieke functie [functie] E, met de werktitel Medior [werktitel 2] , schaal 8.
1.6.
In zijn onder het procesverloop genoemde uitspraak heeft de Raad het college opgedragen om zoveel mogelijk in overleg met appellant tot een beschrijving te komen van de feitelijke, daadwerkelijke verrichte, werkzaamheden in de referteperiode en vervolgens aan de hand daarvan de vergelijking met de functie waarin appellant wordt geplaatst te motiveren. Het college moet bij de door hem te maken beschrijving de beschreven (feitelijke) werkzaamheden met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwen.
1.7.
Bij bestreden besluit 1 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
15 december 2017 gegrond verklaard. Appellant is per 1 januari 2018 geplaatst in de generieke functie [functie] F, met de werktitel Senior [werktitel 2] , schaal 9. Omdat appellant al een salaris ontving conform schaal 9, heeft hij geen recht op een nabetaling.
20/4357 AW
1.8.
Bij brief van 8 april 2019 is appellant geïnformeerd over het voornemen om hem over te plaatsen naar het Stedelijk [Dienst] i.o. van de afdeling [afdeling 2] binnen het cluster [cluster 2] . Reden voor de overplaatsing is aan de ene kant dat er steeds minder werk is op de werkplek van appellant en aan de andere kant de steeds verder verslechterende werkverhouding op die werkplek. Appellant heeft hierop zijn zienswijze gegeven.
1.9.
Bij brief van 6 mei 2019 heeft de manager [afdeling 2] op de zienswijze gereageerd en geconcludeerd dat deze geen reden geeft om af te zien van het voorgenomen besluit.
1.10.
Bij besluit van 6 november 2019 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 juni 2019 ongegrond verklaard.
1.11.
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2021 is de arbeidsovereenkomst van appellant per 1 augustus 2021 ontbonden, omdat de verstandhouding tussen partijen ernstig en onherstelbaar verstoord is geraakt, waardoor een onwerkbare situatie is ontstaan. Appellant heeft tegen de beschikking geen hoger beroep ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 nietontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het in deze zaak ontbreekt aan voldoende procesbelang. Appellant heeft verklaard dat de werkplek en werkzaamheden door het besluit niet zijn veranderd. Hij verzet zich enkel tegen de motivering van het besluit dat sprake zou zijn van een verstoorde arbeidsverhouding.
3. In beroep heeft appellant zich tegen betreden besluit 1 en in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Daarbij heeft de Raad meermalen uitgesproken dat hij is geroepen tot beslechting van geschillen en niet tot beantwoording van uitsluitend principiële vragen (zie bijvoorbeeld zijn uitspraak van 3 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:815). Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
4.2.
Niet gebleken is dat appellant nog een procesbelang heeft bij het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Met het besluit van 15 december 2021 is inmiddels een reëel besluit genomen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar
4.3.
Met de nieuwe beslissing op bezwaar van 15 december 2021 wordt volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, omdat appellant alsnog met terugwerkende kracht in een senior functie is geplaatst. Appellant heeft dat tijdens de zitting ook erkend. Dat brengt mee dat, nu appellant het beroep niet heeft ingetrokken, het beroep van appellant door het ontbreken van een procesbelang niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak
4.4.
De arbeidsovereenkomst van appellant is per 1 augustus 2021 ontbonden door de kantonrechter. Appellant heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter, waardoor het ontslag in rechte vast staat. Vraag is of appellant nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het besluit tot overplaatsing, nu hij niet meer in dienst is van het college. Het salaris van appellant is niet gewijzigd door de overplaatsing, waardoor appellant geen financieel belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Appellant heeft ter zitting betoogd dat hij nog belang heeft bij deze procedure, omdat hij met een uitspraak van de Raad dat geen sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding ten tijde van de overplaatsing, naar de kantonrechter kan om een schadeverzoek in te dienen. Appellant kan hierin niet worden gevolgd. Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt dat de kantonrechter zelf heeft beoordeeld of in 2021 sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. Uit de beschikking van de kantonrechter blijkt niet dat de vraag of overplaatsing in 2019 al dan niet op terechte gronden was gegeven daarbij een rol heeft gespeeld. Daarbij komt dat appellant hoger beroep had kunnen instellen tegen de beschikking van de kantonrechter, maar heeft berust in het ontslag. Een uitspraak van de Raad in deze procedure kan daarom feitelijk geen betekenis hebben. Hieruit volgt dat het hoger beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang.
5.1.
Er bestaat aanleiding om het college te veroordelen in het door appellant betaalde griffierecht van het beroep, nu het college in beroep tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant.
5.2.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 15 december 2021 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat het college aan appellant het in beroep betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2022.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M.E. van Donk