Uitspraak
20 4093 ZW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
€ 131,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Bildirici, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem per 3 december 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het Uwv had eerder op 8 februari 2019 een besluit genomen waarin deze uitkering werd geweigerd, en dit besluit was in een daaropvolgende procedure door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank had het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellant.
Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv op 2 maart 2021 een nieuw besluit genomen, waarbij alsnog een ZW-uitkering aan de appellant is toegekend met terugwerkende kracht tot 3 december 2018. De Raad heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de toekenning van de uitkering, maar dat de appellant schadevergoeding eiste voor de geleden schade als gevolg van het eerdere onrechtmatige besluit. De appellant stelde dat hij door het niet tijdig toekennen van de ZW-uitkering boetes had ontvangen van het CAK, omdat hij geen zorgverzekering had kunnen afsluiten.
De Raad oordeelde dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd moesten worden, omdat de ZW-uitkering inmiddels was toegekend. De Raad heeft echter wel de wettelijke rente toegewezen aan de appellant, omdat deze niet was vergoed in het besluit van 2 maart 2021. Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die op € 1.138,50 zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige uitbetaling van uitkeringen en de gevolgen van vertraging voor de betrokkenen.