ECLI:NL:CRVB:2022:1175

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
20/4093 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ZW-uitkering en schadevergoeding na onterecht geweigerd besluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Bildirici, had hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem per 3 december 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het Uwv had eerder op 8 februari 2019 een besluit genomen waarin deze uitkering werd geweigerd, en dit besluit was in een daaropvolgende procedure door de rechtbank ongegrond verklaard. De rechtbank had het Uwv wel veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellant.

Tijdens het hoger beroep heeft het Uwv op 2 maart 2021 een nieuw besluit genomen, waarbij alsnog een ZW-uitkering aan de appellant is toegekend met terugwerkende kracht tot 3 december 2018. De Raad heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de toekenning van de uitkering, maar dat de appellant schadevergoeding eiste voor de geleden schade als gevolg van het eerdere onrechtmatige besluit. De appellant stelde dat hij door het niet tijdig toekennen van de ZW-uitkering boetes had ontvangen van het CAK, omdat hij geen zorgverzekering had kunnen afsluiten.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd moesten worden, omdat de ZW-uitkering inmiddels was toegekend. De Raad heeft echter wel de wettelijke rente toegewezen aan de appellant, omdat deze niet was vergoed in het besluit van 2 maart 2021. Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die op € 1.138,50 zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige uitbetaling van uitkeringen en de gevolgen van vertraging voor de betrokkenen.

Uitspraak

20 4093 ZW

Datum uitspraak: 30 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
14 oktober 2020, 19/4223 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Bildirici, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 2 maart 2021 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 19 april 2021 heeft appellant te kennen gegeven het hoger beroep door te zetten, omdat hij heeft gesteld schade te hebben geleden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 8 februari 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant per 3 december 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 februari 2019 is bij besluit van 7 juni 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wel is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep en is het Uwv opgedragen het griffierecht te vergoeden.
3. Het Uwv heeft bij besluit van 2 maart 2021 tijdens het geding in hoger beroep een nieuw besluit genomen waarbij aan appellant per 3 december 2018 alsnog een ZW-uitkering is toegekend. Tevens zijn de in bezwaar gemaakte kosten door het Uwv vergoed.
4.1.
Appellant heeft aangevoerd dat hij door het onrechtmatige besluit van 8 februari 2019 schade heeft geleden. Deze schade bestaat uit door het CAK gegeven boetes van twee maal
€ 587,02 inclusief incassokosten in verband met het niet afsluiten van een zorgverzekering voor hemzelf en zijn echtgenote. Appellant heeft gesteld dat hij financieel niet in staat was tot het afsluiten van een zorgverzekering, omdat hem niet meteen per 3 december 2018 een ZWuitkering is toegekend.
4.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht het verzoek om schadevergoeding af te wijzen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Omdat bij het besluit van 2 maart 2021 alsnog per 3 december 2018 een ZW-uitkering aan appellant is toegekend, komt het bestreden besluit als ook de aangevallen uitspraak waarbij dat besluit in stand is gelaten, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking.
5.2.
Omdat bij besluit van 2 maart 2021 aan appellant met ingang van 3 december 2018 een ZW-uitkering is toegekend en over de hoogte van deze uitkering verder geen geschil bestaat, is er geen belang bij beoordeling van dat besluit. Dit besluit van 2 maart 2021 zal daarom niet worden meegenomen in het hoger beroep. Er moet uitsluitend nog worden beslist over het verzoek om vergoeding van schade, die appellant stelt te hebben geleden als gevolg van het besluit van 8 februari 2019.
5.3.
Het is vaste rechtspraak dat de bestuursrechter bij de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht (zie onder meer de uitspraken van de Raad van 11 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2317 en 25 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1644). Artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is geweest.
5.4.
De kosten die appellant heeft aangevoerd zijn kosten, die in beginsel zijn terug te voeren op vertraagde uitbetaling van ziekengeld, waarvoor de wettelijke rente kan worden toegekend. Dit betekent dat er in dit geval geen plaats is voor zelfstandige vergoeding van de door appellant gestelde kosten in verband met de vertraagde uitbetaling van ziekengeld. Het verzoek om schadevergoeding zal daarom slechts voor wat betreft de vergoeding van wettelijke rente worden toegewezen, omdat deze bij het besluit van 2 maart 2021 niet is vergoed. Voor de berekeningswijze van de wettelijke rente wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
6. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 759,- (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift). Voor het verzoek om schadevergoeding wordt 1 punt toegekend met wegingsfactor 0,5, dit is € 379,50.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 juni 2019;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente zoals onder 5.4 van deze uitspraak is vermeld;
- wijst het meer of anders gevorderde af;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.138,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 131,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) E.X.R. Yi