In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant. Appellant had zich ziek gemeld na een verkeersongeval en verzocht om een WIA-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had dit geweigerd op basis van een beoordeling die uitwees dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht geen grond had gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was of dat de beperkingen van appellant waren onderschat. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundigen voldoende hadden gemotiveerd dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Appellant had aangevoerd dat zijn psychische klachten, waaronder depressieve klachten en PTSS, niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling, maar de Raad oordeelde dat de medische beoordeling voldoende onderbouwd was.
De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 mei 2022.