ECLI:NL:CRVB:2022:1151

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
21/796 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening inzake recht op maatwerkvoorziening scootmobiel

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek om een scootmobiel werd afgewezen. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 13 mei 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of verzoeker recht heeft op een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).

Verzoeker had zich in 2018 gemeld bij de gemeente voor ondersteuning en gaf aan in aanmerking te willen komen voor een scootmobiel. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had echter de melding niet als zodanig behandeld en concludeerde dat verzoeker niet in aanmerking kwam voor een scootmobiel, omdat hij in staat zou zijn om zonder hulpmiddelen een afstand van 450-500 meter te lopen. Dit besluit werd ondersteund door een medisch advies van Team Sociaal Medische Advisering.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen beletselen waren om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard, en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het medisch advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid ervan. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de voorzieningenrechter was J. Brand, met D. Vleesdraager als griffier.

Uitspraak

21.796 WMO15, 21/2254 WMO15-VV, 22/891 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2021, 20/170 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 27 april 2021
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 13 mei 2022
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2021. Verzoeker is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. van den Buijs. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het college heeft op 31 januari 2022 een nieuwe beslissing genomen en nadere stukken ingediend.
Verzoeker heeft via diverse mails zijn zienswijze gegeven op de nadere besluitvorming en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 23 februari 2022. Verzoeker is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van den Buijs.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 13 september 2018 heeft verzoeker zich bij de gemeente gemeld voor ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Tijdens een telefoongesprek op 13 november 2018 heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij in aanmerking wil komen voor een scootmobiel. Het college had de melding gezien als een melding voor collectief aanvullend vervoer, en niet voor een scootmobiel, en heeft daarom met verzoeker afgesproken dat hij de melding ten aanzien van collectief aanvullend vervoer zou intrekken.
1.2.
Op 13 november 2018 heeft het college verzoeker bericht dat zijn melding niet verder in behandeling wordt genomen. Hierbij heeft het college vermeld dat de reden hiervoor is dat verzoeker heeft aangegeven nog meer dan 100 meter te kunnen lopen en dat hij gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Verzoeker gebruikt geen hulpmiddelen bij het lopen.
1.3.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft het college een aantal nieuwe meldingen voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015 van verzoeker in behandeling genomen. Het college heeft deze meldingen om verschillende redenen afgesloten.
1.4.
Het college heeft bij besluit van 9 januari 2020 (bestreden besluit 1) het bezwaar van verzoeker tegen de brief van 13 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de brief van 13 november 2018 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Verzoeker is van opvatting dat het overduidelijk is dat hij recht heeft op de gevraagde maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel. Hij vindt het onjuist dat het college hem de scootmobiel niet onmiddellijk verstrekt en wil daarom dat de voorzieningenrechter de scootmobiel bij wijze van voorlopige voorziening verstrekt.
4. Ter zitting is met partijen besproken dat de aangevallen uitspraak geen betrekking heeft op het antwoord op de vraag of verzoeker recht heeft op een scootmobiel, maar handelt over een probleem van formele aard. Met partijen zijn afspraken gemaakt om te komen tot een inhoudelijk oordeel over het antwoord op de vraag of verzoeker recht heeft op een scootmobiel. Tevens is afgesproken dat het nieuwe besluit in de procedure zal worden betrokken, zodat verzoeker zo snel als mogelijk uitsluitsel krijgt of hij recht heeft op een scootmobiel. Na de zitting van de voorzieningenrechter heeft het college nader onderzoek laten doen naar de vraag of verzoeker in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel. Het Team Sociaal Medische Advisering is gevraagd om dit onderzoek te verrichten. Op 30 december 2021 heeft de arts B.O. Grunefeld een medisch advies uitgebracht. Het college heeft vervolgens bij besluit van 31 januari 2022 de gevraagde maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel geweigerd.
5. Verzoeker heeft tegen dit besluit in verschillende mails een zienswijze ingediend.
6. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich voor. Ook overigens zijn er geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
6.3.
Nu tussen partijen slechts in geding is of verzoeker recht heeft op een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel heeft verzoeker geen belang meer bij een oordeel over de aangevallen uitspraak. Die uitspraak behelst immers geen inhoudelijk oordeel over het recht op een scootmobiel. Het hiertegen gericht hoger beroep zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Gezien artikel 6:19 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van de Awb, zal de voorzieningenrechter vervolgens een oordeel geven over het beroep tegen het besluit van 31 januari 2022 (bestreden besluit 2). Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is geregistreerd onder nummer 22/891 WMO15.
6.4.
Aan het bestreden besluit 2 heeft het college het medisch advies van 30 december 2021 van Team Sociaal Medische Advisering ten grondslag gelegd. Hierin heeft de arts geconcludeerd dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een scootmobiel. Er bestaat geen medische noodzaak voor het verstrekken van een scootmobiel. Verzoeker is bekend met medische problematiek waardoor het aannemelijk is dat hij beperkingen ondervindt in het leveren van inspanningen en in zijn arm- en beenfunctie. De beperkingen zijn dusdanig dat verzoeker nog wel in staat is om lopend zonder loophulpmiddel 450-500 meter afstand te bereiken. Eventueel kan verzoeker een loophulpmiddel gebruiken om zijn loopafstand uit te breiden. Voor grotere afstanden binnen de wijk kan verzoeker naar uit het medisch advies blijkt overigens gebruik maken van de wijkbus.
6.5.
Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is. De medisch adviseur heeft verzoeker tijdens zijn spreekuur geobserveerd en heeft de door verzoeker aangeleverde medische informatie bestudeerd. Met instemming van verzoeker is er geen lichamelijk onderzoek verricht. In wat verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het medisch advies.
6.6.
Gezien het voorgaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker niet voor een scootmobiel in aanmerking komt. Er bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
6.7.
Uit 6.1 tot en met 6.6 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is. Met het oog daarop zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
7. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 31 januari 2022 ongegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. Vleesdraager als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.
(getekend) J. Brand
De griffier is verhinderd te ondertekenen