ECLI:NL:CRVB:2022:1150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
21/2764 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag financiële tegemoetkoming verhuizing op basis van medische beoordelingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die lijdt aan lichamelijke en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de appellant geen lichamelijke aandoeningen had die het traplopen onoverkomelijk maakten en dat zijn psychische klachten geen beperking vormden voor het normale gebruik van de woning.

De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn psychische klachten hem belemmerden in het gebruik van de woning en dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel had gehandeld. De Raad oordeelde dat het college de aanvraag terecht had afgewezen. Het onderzoek door de medisch adviseur was zorgvuldig uitgevoerd en er was geen reden om te twijfelen aan de medische beoordelingen. De Raad concludeerde dat er geen schending was van het vertrouwensbeginsel of het beginsel van equality of arms, en dat de rechtbank terecht had afgezien van het benoemen van een deskundige.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 juni 2021, 20/3847 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 25 mei 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A. Hashem Jawaheri, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Namens appellant is verschenen mr. T.H.W. Vinke. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden
1.1.
Appellant, geboren in 1974, is bekend met lichamelijke en psychische
klachten. In verband hiermee heeft hij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een aanvraag ingediend voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing. Appellant is samen met zijn echtgenote en drie kinderen woonachtig in een driekamer huurappartement zonder lift.
1.2.
Bij besluit van 31 januari 2020, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 26 mei 2020
(bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. Het college heeft zich, onder verwijzing naar medische adviezen van het Indicatieadviesbureau van 15 januari 2020 en 20 mei 2020, op het standpunt gesteld dat appellant geen lichamelijke aandoeningen heeft die traplopen onoverkomelijk maken. Daarnaast vormen de psychische klachten van appellant geen beperking in het normale gebruik van de woning, waardoor er geen reden bestaat om te verhuizen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Kort samengevat heeft appellant, onder verwijzing naar een verklaring van zijn psychiater van 1 maart 2022, aangevoerd dat zijn psychische klachten hem zodanig beperken in het normale gebruik van de woning dat het noodzakelijk is om te verhuizen. Verder is volgens appellant niet vereist dat door het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing zijn klachten volledig worden weggenomen. Appellant heeft daartoe een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Verder heeft appellant gesteld dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel en het beginsel van equality of arms heeft gehandeld. Gelet hierop had de rechtbank een deskundige moeten benoemen. Appellant heeft de Raad verzocht daartoe alsnog over te gaan.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college de aanvraag van appellant voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing heeft mogen afwijzen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
Het onderzoek door de medisch adviseur heeft op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van zijn medische beoordelingen. De door appellant in hoger beroep overgelegde informatie van de psychiater was de medisch adviseur bekend, gelet op de eerder overgelegde brief van de psychiater van 3 april 2020 van gelijke strekking. De medisch adviseur heeft deze informatie bij zijn beoordeling betrokken. Volgens de medisch adviseur spelen bij de chronisch psychische klachten van appellant meerdere stressfactoren een rol, waaronder zijn behuizing. Volgens de medisch adviseur zijn echter altijd stressoren aanwezig en een andere woning zal de andere factoren niet wegnemen. Verder zijn de kinderen van appellant volgens de medisch adviseur op een leeftijd waarop zij goed kunnen begrijpen dat hun vader rust nodig heeft. Bovendien zijn de kinderen overdag overwegend naar school, waardoor bij appellant thuis voldoende rust heerst. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat er voor appellant geen beperkingen zijn in het normale gebruik van zijn woning, waardoor er geen reden bestaat voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing.
4.3.
De stelling van appellant dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel treft geen doel. Appellant heeft zijn standpunt dat in (vrijwel) alle gevallen waarin een medische reden bestaat voor een verhuizing, na een verhuizing medische klachten zullen blijven bestaan, niet aan de hand van concrete gegevens onderbouwd. Appellant heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van, op de rechtens relevante aspecten, gelijke gevallen.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat van schending van het vertrouwensbeginsel geen sprake is. Appellant is er niet in geslaagd om te onderbouwen en daarmee aannemelijk te maken dat door de medisch adviseur een concrete en ondubbelzinnige mondelinge dan wel schriftelijke toezegging is gedaan tot het laten verrichten van een nader onderzoek omdat hij zichzelf onvoldoende deskundig acht.
4.5.
Het beroep van appellant op het beginsel van equality of arms slaagt evenmin. Nu appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf medische stukken over te leggen, daarvan ook gebruik heeft gemaakt en hij onvoldoende twijfel heeft gezaaid over het verloop van het onderzoek en de inhoudelijke beoordeling door de medisch adviseur, heeft de rechtbank ook terecht afgezien van het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
4.6.
De Raad heeft zelf, gelet op het vorenstaande, evenmin aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
4.7.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van L.C. van Bentum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) L.C. van Bentum