ECLI:NL:CRVB:2022:115

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
20/950 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als heftruckchauffeur werkte, had zich op 16 februari 2017 ziek gemeld en ontving een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde de uitkering per 16 maart 2018, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde het besluit na een herbeoordeling van zijn belastbaarheid.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv, omdat de rechtbank vond dat de belastbaarheid van appellant niet correct was vastgesteld. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn psychische en lichamelijke klachten niet voldoende waren erkend en dat er verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Hij verzocht om de benoeming van een deskundige, maar het Uwv verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die op 14 augustus 2019 was opgesteld. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant en dat er geen noodzaak was voor het benoemen van een deskundige. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand werden gelaten.

Uitspraak

20 950 ZW

Datum uitspraak:19 januari 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 18 februari 2020, 18/5251 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Akça-Altun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord en het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 29 december 2021 plaatsgevonden via videobellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akça-Altun. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Nadien heeft hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 16 februari 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Later zijn ook psychische klachten ontstaan. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 januari 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 74,81% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 9 februari 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 16 maart 2018 (datum in geding) beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 9 februari 2018. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de FML te wijzigen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de geselecteerde functies verworpen en berekend dat appellant nog 71,32% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 11 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
Appellant heeft beroep aangetekend tegen het bestreden besluit en nadere informatie ingediend over zijn psychische klachten. Naar aanleiding hiervan heeft een tweede verzekeringsarts bezwaar en beroep op 14 augustus 2019 een gewijzigde FML opgesteld, waarin beperkingen in rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) zijn toegevoegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML twee reservefuncties verworpen en appellant onveranderd in staat geacht om 71,32% van zijn maatmaninkomen te verdienen.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv pas in beroep de belastbaarheid van appellant juist heeft vastgesteld en de geschiktheid van de functies voldoende heeft toegelicht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om appellant te volgen in zijn standpunt dat zijn beperkingen ook in de gewijzigde FML van 14 augustus 2019 onjuist zijn vastgesteld. Appellant heeft zijn standpunt niet onderbouwd met medische stukken. De extra aangenomen beperkingen zijn in overeenstemming met de uitslagen van het Diagnostisch Interview voor ADHD bij volwassenen (DIVA). Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen, heeft de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft verder overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies, ook op basis van de gewijzigde FML, passend zijn voor appellant. De rechtbank heeft daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3.1.
Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit door de rechtbank. Appellant heeft aangevoerd dat hij in verband met zijn psychische en lichamelijke klachten niet in staat is om te werken. Hij is van mening dat gelet op de uitkomsten van het DIVA verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen in het persoonlijk- en sociaal functioneren. Bovendien had volgens appellant een urenbeperking moeten worden vastgesteld, omdat hij verminderd beschikbaar is voor arbeid. Hij heeft drie dagdelen per week dagbesteding en krijgt daarnaast individuele begeleiding voor twee uur per week. Om de twee weken gaat hij naar de psycholoog. Appellant heeft de Raad verzocht om een psycholoog of psychiater als deskundige te benoemen. Verder heeft hij aangevoerd dat hij de geselecteerde functies niet kan vervullen en verwezen naar wat hij daarover in beroep heeft aangevoerd. Ter zitting heeft appellant benadrukt dat de functies niet passen binnen de bij hem vastgestelde beperking ten aanzien van deadlines en productiepieken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 14 augustus 2019. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de rugklachten en de klachten aan de rechter knie en vingers van de rechterhand. In verband met deze klachten zijn beperkingen vastgesteld in rubrieken 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen) van de FML. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat deze beperkingen onvoldoende zijn. Evenmin bestaat aanleiding om appellant te volgen in zijn standpunt dat de uitkomsten het DIVA tot verdergaande beperkingen hadden moeten leiden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 14 augustus 2019 uiteengezet op welke criteria van aandachtstekort en hyperactiviteit-impulsiviteit in de volwassenheid appellant in het DIVA bevestigend heeft gescoord en welke klachten hij daardoor ervaart. Deze aspecten heeft zij vervolgens tot uitdrukking gebracht in de FML, waarin onder andere is vastgesteld dat appellant op de beoordelingspunten 1.1. (vasthouden van de aandacht) en 1.2 (verdelen van de aandacht) niet bovennormaal mag worden belast en ook binnen beoordelingspunt 1.9 (specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid) diverse beperkingen zijn aangenomen onder andere ter voorkoming van afleiding en storingen en om voldoende structuur te geven en bovendien in rubriek 2 rekening is gehouden met de beperkingen in het sociaal functioneren. Ook de grond dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen wegens verminderde beschikbaarheid, slaagt niet. Nog daargelaten of de individuele begeleiding en groepsbegeleiding die appellant kreeg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning kan worden aangemerkt als een noodzakelijke behandeling als bedoeld in de Standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid, blijkt uit de beslissing van de gemeente Tilburg dat deze begeleiding is gestart per 1 juli 2018 en dus op de datum in geding nog niet aan de orde was. Dat appellant eens in de twee weken een gesprek had met een psycholoog is onvoldoende om een verminderde beschikbaarheid voor arbeid aan te nemen.
4.3.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. In de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 juli 2018 en 16 september 2019, gelezen in onderlinge samenhang, is afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen. Hierbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht overwogen dat blijkens het resultaat functiebeoordeling in de door hem gehandhaafde functies geen sprake is van deadlines of productiepieken.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover in hoger beroep aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N.N. Gambier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N.N. Gambier