ECLI:NL:CRVB:2022:1138

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
18/6538 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die als beveiliger werkte, had zich op 2 mei 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever, werd vastgesteld dat appellant per 14 maart 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 9 juli 2018.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag had vastgesteld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, met name op het gebied van autistische klachten en de noodzaak voor begeleiding. Hij voerde aan dat de geselecteerde functies niet geschikt waren voor hem.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de FML van 21 juni 2017 deugdelijk had gemotiveerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de verschillende aandoeningen en klachten van appellant. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat de medische beoordeling juist was en dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

18 6538 WIA

Datum uitspraak: 23 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2018, 18/3976 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.S. Träger hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft daarop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 april 2021 en heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.H. Lammerts, opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als beveiliger voor 40 uur per week bij [werkgever] (werkgever). Op 2 mei 2012 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 12 mei 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
1.2.
De werkgever heeft het Uwv op 14 maart 2017 om een herbeoordeling verzocht en daarbij informatie van de bedrijfsarts overgelegd. In verband hiermee heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juni 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 13 juli 2017 beslist dat de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant ongewijzigd wordt voortgezet. Het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 25 mei 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 13 juli 2017 herrroepen en de WIAuitkering per 9 juli 2018 beëindigd omdat appellant per 14 maart 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 24 augustus 2017 en 8 mei 2018 van verzekeringsartsen bezwaar en beroep en van 30 januari 2018 en 16 mei 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank berust het bestreden besluit op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant zijn stelling dat in de FML meer beperkingen moeten worden opgenomen niet met medische stukken heeft onderbouwd. Evenmin heeft appellant medische informatie ingebracht die twijfel oproept over de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft verder de conclusies uit het rapport van 31 juli 2018 van de door appellant ingeschakelde arbeidsdeskundige M.L. van Leth niet gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank is in de geselecteerde functies geen sprake van sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud. Roulatie van de ene ingesleten taakuitvoering naar de andere ingesleten taakuitvoering is volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen sterk wisselende omstandigheid als bedoeld in de definitie van het CBBS. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat voor het werken met zuurbaden geen beperking is aangenomen, zodat de beroepsgrond van appellant daarover niet slaagt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Er is sprake van ernstige autistische klachten waarvoor een grote begeleidingsbehoefte bestaat. Er zijn ten onrechte geen of te lichte beperkingen aangenomen voor het hanteren van emotionele problemen van anderen, uiten van eigen gevoelens, omgaan met conflicten, samenwerken. Appellant is verder aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten is vereist en werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Ter onderbouwing heeft appellant gewezen op de brief van psychiater J.P.T. Schiphorst van 7 april 2022. Over de arbeidskundige beoordeling heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies van productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) en productiemedewerker machinaal (SBC-code 111175) niet geschikt zijn vanwege de combinatie van de hiervoor genoemde aanvullend aan te nemen beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 14 maart 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en daarom terecht de WIA-uitkering van appellant heeft beëindigd.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen reden bestaat om de medische beoordeling voor onjuist te houden. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsartsen bezwaar en beroep van 24 augustus 2017, 8 mei 2018 en 16 januari 2020 deugdelijk en navolgbaar gemotiveerd dat in de FML van 21 juni 2017 voldoende rekening is gehouden met de verschillende aandoeningen en klachten van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle informatie van de behandelaars van appellant gemotiveerd beoordeeld en in verband hiermee in de FML van 21 juni 2017 verschillende beperkingen opgenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Deze beperkingen zijn vastgesteld in lijn met de inzichtelijke bevindingen van 28 augustus 2015 van de door de rechtbank in een eerdere procedure ingeschakelde deskundige psychiater M.R. Weeda. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat deze bevindingen ook in onderhavige zaak actueel zijn. Uit de medische stukken valt niet af te leiden dat de beperkingen zijn onderschat. In de door appellant in hoger beroep overgelegde brief van de psychiater Schiphorst van 7 april 2022 over de psychische klachten van appellant wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In deze brief worden enkel de vastgestelde diagnoses, de behandelingen die appellant volgt en de actuele situatie beschreven. Dat is onvoldoende voor de conclusie dat de vastgestelde beperkingen voor het persoonlijk en sociaal functioneren op de datum in geding zijn onderschat. In de informatie van Schiphorst is vermeld dat het psychiatrisch beeld grotendeels ongewijzigd is gebleven en de beschreven situatie biedt geen wezenlijk andere informatie dan vermeld in de eerdere brief van de psychiater van 18 april 2018. Dat appellant het niet eens is met de vastgestelde beperkingen kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de opgestelde FML wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt zijn. Wat appellant heeft opgemerkt over het persoonlijk en sociaal functioneren in de functies wordt, gelet op de juistheid van die aspecten in de FML, niet gevolgd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. Van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2022.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.C. Scholten