ECLI:NL:CRVB:2022:1138
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant. Appellant, die als beveiliger werkte, had zich op 2 mei 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv had hem een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling op verzoek van de werkgever, werd vastgesteld dat appellant per 14 maart 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van zijn WIA-uitkering per 9 juli 2018.
De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag had vastgesteld. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat, met name op het gebied van autistische klachten en de noodzaak voor begeleiding. Hij voerde aan dat de geselecteerde functies niet geschikt waren voor hem.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de FML van 21 juni 2017 deugdelijk had gemotiveerd en dat er voldoende rekening was gehouden met de verschillende aandoeningen en klachten van appellant. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat de medische beoordeling juist was en dat de geselecteerde functies voor appellant in medisch opzicht geschikt waren. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.