In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW), had verzocht om vrijstelling van haar arbeidsverplichtingen. Dit verzoek werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam afgewezen, waarna appellante in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat het college ten onrechte geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen heeft verleend. De keuringsarts concludeerde dat appellante volledig ongeschikt was voor het verrichten van werkzaamheden. De Raad oordeelde dat de rechtbank dit niet had onderkend en vernietigde de aangevallen uitspraak. De Raad droeg het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.518,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met verzoeken om ontheffing van arbeidsverplichtingen, vooral wanneer er medische redenen zijn die deze verzoeken onderbouwen.