ECLI:NL:CRVB:2022:1083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
21/1898 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening zorgindicatie Wet langdurige zorg

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een verzoek om indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Verzoekster, geboren in 1967, heeft CIZ verzocht om haar te indiceren voor zorg, maar dit verzoek werd afgewezen op basis van adviezen van medisch adviseurs. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Verzoekster heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij voldoet aan de voorwaarden voor zorg, maar de voorzieningenrechter heeft geen steun gevonden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De medisch adviseur heeft in het aanvullend advies aangegeven dat de wegrakingen van verzoekster niet leiden tot een blijvende behoefte aan 24 uur zorg in de nabijheid. De voorzieningenrechter heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van verzoekster te honoreren om aanvullende informatie in te brengen, en heeft geconcludeerd dat er voldoende duidelijke informatie aanwezig is om tot deze beslissing te komen.

Uitspraak

21/1898 WLZ, 22/299 WLZ-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2021, 20/2112 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van
24 januari 2021 (lees: 2022)
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

CIZ

Datum uitspraak: 28 april 2022
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. R.W. de Gruijl, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 mei 2021, 20/2112 (aangevallen uitspraak).
CIZ heeft een verweerschrift ingezonden
.
Op 24 januari 2021 (lees: 2022) heeft mr. V. de Roo, kantoorgenoot van mr. De Gruijl, namens verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2022, door middel van beeldbellen. Namens verzoekster zijn verschenen haar echtgenoot [naam echtgenoot] en mr. De Roo. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Kater.

OVERWEGINGEN

1.1.
Verzoekster, geboren in 1967, is onder meer bekend met chronische/recidiverende abdominale abcesvorming en chronische pijnklachten na failed surgery en veneuze insufficiëntie.
1.2.
Verzoekster heeft op 21 mei 2019 CIZ verzocht haar te indiceren voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.3.
CIZ heeft de aanvraag bij besluit van 4 juli 2019 afgewezen en deze afwijzing na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 april 2020 (bestreden besluit). Daaraan is, onder verwijzing naar het advies van zijn medisch adviseur L. van Kolfschooten, ten grondslag gelegd dat de somatische klachten van verzoekster niet leiden tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid omdat zij in staat wordt geacht om adequaat te alarmeren. Voor de door verzoekster genoemde wegrakingen waardoor ze niet tijdig meer zou kunnen alarmeren en hulp niet kan afwachten, is volgens CIZ geen medische verklaring beschikbaar op basis waarvan deze wegrakingen zich voordoen. Daarom kan geen inschatting gemaakt worden van de etiologie, mate en intensiteit van de wegrakingen. Hierdoor kan niet beoordeeld worden of nog verbetering mogelijk is. Nadere diagnostiek hiervoor is op zijn plaats. Er is daarom op dit moment geen toegang tot de Wlz.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat CIZ zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat nog niet vastgesteld kan worden dat de somatische klachten van verzoekster leiden tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid. CIZ heeft zich hierbij mogen baseren op de adviezen van de medisch adviseurs. Uit de adviezen van de medisch adviseurs van 3 juli 2019 en 23 januari 2020, aangevuld op 18 februari 2020 en op 20 maart 2020, blijkt dat de artsen bij hun advies de medische voorgeschiedenis van verzoekster hebben betrokken, waaronder medische informatie verstrekt door de huisarts en de ergotherapeut van verzoekster, informatie van JMB JZU Ziekenhuis Brod, en overige relevante informatie over de zorgbehoefte van verzoekster. Ter onderbouwing van het standpunt dat haar wegrakingen een medische oorzaak hebben en blijvend zijn, heeft verzoekster in bezwaar onder meer een uit het Servisch vertaalde brief van Dr. Hava Bašić van 27 januari 2020 overgelegd. In reactie hierop heeft de medisch adviseur van CIZ zich in het aanvullend medisch advies van 20 maart 2020 op het standpunt gesteld dat voor zover al sprake is van een oorzakelijk verband tussen de somatische problematiek van verzoekster en de wegrakingen, nog niet vast staat dat zij (in dezelfde mate en intensiteit) blijvend zijn, nu de wegrakingen door behandeling en begeleiding mogelijk nog voorkomen of verminderd kunnen worden. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan dit oordeel van de medisch adviseur te twijfelen. Uit de ter zitting overgelegde brief van een neuroloog volgt dat ook de neuroloog nog mogelijkheden ziet tot behandeling door verzoekster te verwijzen naar psychosomatische fysiotherapie.
3. Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hangende het hoger beroep heeft verzoekster een verzoek gedaan om een voorlopige voorziening te treffen. Volgens verzoekster voldoet zij aan de voorwaarden voor zorg op grond van de Wlz. Zij kampt regelmatig met wegrakingen c.q. bewustzijnsstoornissen, waardoor zij niet in staat is alarm te slaan. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een ongedateerde verwijzing van neuroloog L.C. van Rooij naar HSK (GZ-psycholoog), een brief van GZ-psycholoog L.J. Berkhout van 28 juli 2021, een ongedateerde onderzoeksrapportage van dezelfde psycholoog en een brief van 26 augustus 2021 van dr. Milan Vidović overgelegd. Ook is daarbij overgelegd een door een beëdigd tolk/vertaler vertaalde versie van de brief van Dr. Hava Bašić, revalidatiearts, van 27 januari 2020. Verzoekster heeft 24 uur per dag zorg nodig, maar beschikt niet over de middelen om de nodige zorg zelf te betalen of in te schakelen.
3.1.
Naar aanleiding van de door verzoekster in hoger beroep ingebrachte medische stukken heeft medisch adviseur L. Cornelissen-Houben op 25 januari 2022 aanvullend medisch advies uitgebracht. Volgens de medisch adviseur is uit de overgelegde stukken van de neuroloog en de GZ-psycholoog vast te stellen dat de wegrakingen bij niet oplosbare pijnklachten na gecompliceerde buikproblematiek deels somatisch en deels psychiatrisch zijn geduid en dat behandeling noodzakelijk wordt geacht door een GGZ specialist voor een ondersteunend psychologisch/HVS traject. Door de GZ-psycholoog werd een behandeltraject in de specialistische GGZ geadviseerd. De prognose ten aanzien van klachtenreductie werd vooralsnog als redelijk gunstig ingeschat. Uit de ontslagbrief van juli 2021 van de GZpsycholoog is op te maken dat slechts één behandelsessie heeft plaatsgevonden, nadat (lees: waarna) verzoekster aangaf vanwege toename van lichamelijke klachten niet te kunnen reizen. Geobjectiveerde gegevens van een terzake deskundige arts, die verklaart dat GZbehandeling niet mogelijk is vanwege de somatische problematiek, ontbreekt. Uit de brief van Dr. Milan Vidovic van 26 augustus 2021 is dit niet op te maken. Uit de overgelegde informatie is niet op te maken dat sprake is van een eindsituatie. Op basis van de beschikbare gegevens kan een medische noodzaak voor blijvende 24 uur zorg in de nabijheid, niet vastgesteld worden.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
De onder 4.2 bedoelde situatie doet zich voor. Ook overigens zijn er geen beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.4.
De voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt van 21 mei 2019 tot 1 april 2020.
4.5.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak.
4.6.
De Raad stelt vast dat het geschil tussen partijen zich niet langer toespitst op het ontbreken van een diagnose voor de wegrakingen, maar op de vraag of verzoekster een blijvende behoefte heeft aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wlz, vanwege de daarin genoemde grondslagen.
4.7.
De voorzieningenrechter verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De voorzieningenrechter voegt hier het volgende aan toe.
4.8.
De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat uit de adviezen van de medisch adviseurs volgt dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor zorg op grond van de Wlz. In hetgeen verzoekster in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de voorzieningenrechter geen steun gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De medisch adviseur zag in de in hoger beroep overgelegde stukken geen aanleiding om het eerdere medisch advies te wijzigen. Daarbij heeft de medisch adviseur van belang geacht dat behandeling gericht op de pijnproblematiek, met als gevolg daarvan de wegrakingen, door de GZ-psycholoog is aanbevolen. Van deze behandeling wordt vooralsnog vermindering van klachten verwacht door de GZ-psycholoog. Bij de GZ-psycholoog heeft slechts één behandelsessie plaatsgevonden. De medisch adviseur van CIZ heeft terecht opgemerkt dat een verklaring van een arts dat verdere behandeling niet mogelijk is vanwege de somatische problematiek ontbreekt. Ook uit de brief van Vidovic van 26 augustus 2021 is dit niet op te maken. Uit de overgelegde informatie is niet op te maken dat sprake is van een eindsituatie. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen reden om aan het oordeel van de medisch adviseur te twijfelen. CIZ heeft, gelet op de mogelijkheden voor behandeling, terecht het standpunt ingenomen dat nog niet vastgesteld kan worden dat de somatische klachten van verzoekster leiden tot een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid.
4.9.
Nu voldoende duidelijke informatie aanwezig is, ziet de Raad geen aanleiding om het verzoek van verzoekster te honoreren om nogmaals informatie van de ergotherapeut in te brengen.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet daarop zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) R. van der Heide