ECLI:NL:CRVB:2022:1069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
20/3735 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die eerder als ploegbaas werkte, had zich ziekgemeld met psychische klachten en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft na een medische beoordeling vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en heeft zijn ZW-uitkering per 1 oktober 2019 beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de psychische klachten van appellant adequaat waren meegenomen in de beoordeling.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen, met name zijn manische episodes. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank op overtuigende wijze heeft gemotiveerd dat de medische belastbaarheid van appellant correct is vastgesteld en dat de geselecteerde functies binnen zijn mogelijkheden liggen. De Raad heeft de gronden van appellant in hoger beroep als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en heeft geen nieuwe medische gegevens ontvangen die aanleiding geven voor een ander oordeel. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht is geweest.

Uitspraak

20 3735 ZW

Datum uitspraak: 12 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 oktober 2020, 20/796 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022. Het Uwv heeft zich, door middel van videobellen, laten vertegenwoordigen door M.M.J. Budel. Appellant is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk tot 31 december 2016 werkzaam geweest als ploegbaas in een papier/kartonagefabriek voor 40,46 uur per week. Hij heeft daarna een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Hij heeft zich op 4 juli 2018 vanuit die uitkeringssituatie ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft hem vanaf oktober 2018 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een voor het Uwv werkzame arts appellant op 24 juni 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 30 augustus 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 oktober 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 december 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na onderzoek van appellant aanleiding gevonden om aanvullende beperkingen toe te voegen aan een FML van 19 december 2019. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML de functies bezien, een functie laten vervallen en op basis van de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), assemblage medewerker elektronische producten (SBC-code 267041) en productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) vastgesteld dat appellant nog steeds meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Appellant is onderzocht door zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarbij zijn psychische klachten op een deugdelijke en kenbare wijze zijn betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit psychisch onderzoek. Appellant heeft niet gesteld noch aannemelijk gemaakt welke aspecten van zijn gezondheidstoestand door de verzekeringsartsen zijn gemist. Het Uwv heeft ter zitting aangegeven dat de verzekeringsartsen een goed beeld hadden van appellants psychische klachten en dat daarom – anders dan appellant heeft gesteld – geen reden bestond om nadere informatie op te vragen bij appellants behandelend psychiater. De rechtbank heeft in appellants beroepsgronden geen reden gezien om dit voor onjuist te houden. Het Uwv heeft het bestaan van een bipolaire stoornis en de daaruit voorvloeiende manies en depressies herkend en erkend en betrokken bij het opstellen van de FML. Uitgangspunt daarbij is geweest dat sprake moet zijn van vaste, bekende werkwijzen, voorspelbare werksituaties, werk zonder veelvuldige onderbrekingen, werk zonder deadlines, werk zonder hoog handelingstempo en werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Verder zijn beperkingen aangenomen voor het inzicht in eigen kunnen, het inschatten van eigen mogelijkheden, conflicthantering, samenwerken en werken met patiënten en klanten. Appellant moet kunnen terugvallen op directe collega’s. Verder is hij aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Avond- en nachtwerk is beperkt en het werk moet geen sterke onregelmatigheid bevatten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hier nog aan toegevoegd dat appellant beperkt is voor beroepsmatig chauffeuren en dat een beperking geldt voor emotionele belasting en overwerk. Tot slot is een zelfstandigheidsgradatie van 3 vermeld. Appellant heeft zijn stelling dat desondanks meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen voor onder meer hoge deadlines, productiepieken en werkrelaties niet aannemelijk gemaakt.
2.2.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat – anders dan appellant heeft gesteld – rekening is gehouden met de manische episodes van appellant. Daarover heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op goede gronden opgemerkt dat appellant, in het geval hij een manische episode doormaakt, volledig arbeidsongeschikt is en dat er bij het opstellen van de FML geen rekening gehouden kan worden met deze periodes van volledige arbeidsongeschiktheid. Volgens appellant hield zijn laatste werkgever rekening met deze manische episodes en de vraag is of dat van een werkgever verwacht kan worden. Voor zover appellant hiermee heeft gesteld dat sprake zal zijn van een te verwachten ziekteverzuim van ten minste 25% in welk geval van een werkgever op grond van artikel 9, aanhef en sub e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in redelijkheid niet kan worden verlangd appellant te werk te stellen, is de rechtbank daaraan voorbijgegaan, omdat appellant zijn stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd of concreet gemaakt.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Nu appellant zijn standpunt, dat hij op bepaalde aspecten meer beperkt is dan aangenomen door het Uwv, niet met medische informatie heeft onderbouwd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Appellant moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die past bij de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals vastgesteld in de FML van 19 december 2019.
2.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport een toelichting gegeven bij alle signaleringen in het resultaat functiebeoordeling van de geselecteerde functies. Die motiveringen heeft de rechtbank voldoende inzichtelijk en consistent geacht. Appellant moet dan ook in staat worden geacht om deze functies te verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische beperkingen. Hij wijst erop dat met regelmaat sprake is van een manie, waarbij accuut moet worden opgetreden en hij volledig arbeidsongeschikt is. Appellant is van mening dat hij niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden geheel onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen (medische) gegevens overgelegd die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel. Behoudens de ziekmelding van 4 juli 2018 zijn gedurende de periode dat appellant een WW-uitkering van het Uwv ontving geen andere ziekmeldingen tengevolge van een manische episode bekend. De stelling van appellant, dat hij met regelmaat tengevolge van een manische episode uitvalt, wordt evenmin onderbouwd door medische stukken waar dit uit blijkt.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S.C. Scholten