ECLI:NL:CRVB:2022:1067

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
20/3524 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 24 juli 2017 ziek meldde, betwistte de medische beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante met ingang van 22 juli 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad vond de medische beoordeling van het Uwv voldoende gemotiveerd en zag geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Appellante had in de procedure voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt te onderbouwen, maar de door haar ingebrachte medische informatie leidde niet tot twijfel over de juistheid van de beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Het verzoek van appellante om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

20 3524 WIA

Datum uitspraak: 12 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 september 2020, 20/658 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.M.J. Schoonbrood, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 31 maart 2022. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als Service desk medewerker voor 37,93 uur per week. Op 24 juli 2017 heeft appellante zich ziek gemeld met belemmerende gezondheidsklachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 mei 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 25 juni 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 22 juli 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 januari 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 26 november 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 24 januari 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. Zo hebben de verzekeringsartsen de informatie van de behandelaars bij de beoordeling betrokken. Niet gebleken is dat die informatie onjuist is uitgelegd. Appellante heeft geen medisch informatie ingebracht die twijfel wekt over de correctheid van de vaststelling van haar belastbaarheid op de datum in geding. Nu appellante de door haar geclaimde beperkingen aan de linkerarm niet bij de verzekeringsarts heeft gemeld mocht de verzekeringsarts bezwaar en beroep ervan uitgaan dat er geen reden was daarvoor beperkingen aan te nemen. Ook was de aanleiding voor een eerdere urenbeperking reeds vervallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de beperkingen van appellante op onjuiste wijze in de FML zijn neergelegd. Gelet op het oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust, wordt appellante in staat geacht de geselecteerde functies te verrichten. Verder heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten gezien een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellante heeft voldoende de mogelijkheid gekregen om het standpunt van de verzekeringsartsen te betwisten en van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In de overgelegde informatie ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordelingen door de verzekeringsartsen. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Korošec (arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212). De omstandigheid dat appellante het niet eens is met de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en zij niet over de middelen beschikt om zelf een deskundige te bekostigen, is eveneens onvoldoende om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen onvoldoende in de FML zijn vastgelegd. Appellante moet verder beperkt worden geacht in verband met psychische klachten, vermoeidheid en fysieke klachten. De klachten hadden moeten leiden tot meer beperkingen op persoonlijk functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Ook is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat geen sprake is van een onzorgvuldig onderzoek en dat geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel. Uit de door appellante ingebrachte medische stukken volgt dat de duiding van haar beperkingen onjuist is. De conclusies van haar behandelaars wijken af van die van de verzekeringsartsen zodat de rechtbank aan de juistheid van dat oordeel had moeten twijfelen. De rechtbank heeft daarom in strijd met artikel 6 van het EVRM geen deskundige benoemd, nu er geen sprake van equality of arms is. Appellante verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen. Appellante verzoekt schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over de niet en te laat ontvangen uitkering.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 22 juli 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep al naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.3 .
De rechtbank heeft terecht in het arrest Korošec geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen. Er bestaat geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat haar WIA-aanspraken onjuist zijn vastgesteld. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Appellante heeft in de procedure onder meer medische stukken van de huisarts en Centrum voor SOLK ingediend, waaruit de klachten van appellante en de beperkingen die zij als gevolg daarvan ervaart, naar voren komen. Die stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien aan het oordeel van het Uwv.
4.4.
Deze door appellante ingebrachte medische informatie geeft echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze informatie inzichtelijk weergegeven en beoordeeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 juli 2021 toegelicht dat met de klachten die zien op overprikkeling reeds rekening is gehouden in de FML van 26 november 2019. Tijdens het medisch onderzoek was de aandacht van appellante voorts goed te trekken en te houden en waren er geen evidente aanwijzingen voor geheugenproblematiek, zodat er op dat punt geen noodzaak was om beperkingen aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aldus toereikend gemotiveerd waarom er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen in het persoonlijk een sociaal functioneren aan te nemen. De Raad heeft geen twijfel over de juistheid van de medische beoordeling en in wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd wordt evenmin reden gezien een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Daaruit volgt dat het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022.