ECLI:NL:CRVB:2022:1062
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 9 juni 2017 ziek meldde met psychische klachten, had aanvankelijk een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling in 2018, waarbij haar belastbaarheid werd vastgesteld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), heeft het Uwv haar uitkering per 15 juli 2018 beëindigd. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rapporten van de verzekeringsartsen onzorgvuldig tot stand waren gekomen en dat haar klachten onvoldoende waren erkend. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had waarom de FML van 16 maart 2021 adequaat was. De Raad onderschreef de conclusie dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en bevestigde daarmee de beëindiging van de ZW-uitkering.
De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen, aangezien het medisch oordeel van het Uwv voldoende onderbouwd was. De proceskosten van appellante werden door de Raad toegewezen aan het Uwv, die ook het griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldige medische beoordelingen in het kader van sociale zekerheidsrecht.