ECLI:NL:CRVB:2022:1060

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
18/6616 ZW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beëindiging van ZW-uitkering en de noodzaak van een goed visueel geheugen

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 12 mei 2022, wordt het besluit van het Uwv om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen, als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld. Appellante, die zich ziek had gemeld na een herseninfarct, had eerder een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen, maar appellante betwistte deze conclusie, vooral met betrekking tot haar visuele geheugen. De Raad oordeelt dat de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende is om te concluderen dat appellante geschikt is voor de functie van soldering operator, waarbij een goed visueel geheugen vereist is. De Raad wijst op de testresultaten van neuropsychologisch onderzoek waaruit blijkt dat appellante lager dan het tiende percentiel scoorde op het gebied van visuele informatieverwerking. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

18.6616 ZW-T

Datum uitspraak: 12 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
22 november 2018, 18/311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. de Jong, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, door middel van videobellen, plaatsgevonden op
10 maart 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster voor 27,68 uur per week. Op 11 april 2016 heeft zij zich ziek gemeld met neurologische klachten na een herseninfarct. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een voor het Uwv werkzame arts appellante op 22 maart 2017 op het spreekuur gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van gelijke datum. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen vastgesteld dat zij meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
7 april 2017 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 mei 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
20 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gevonden om aanvullende beperkingen op te nemen in een FML van 8 december 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van deze FML vastgesteld dat appellante nog steeds meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld en ter onderbouwing van haar standpunt een rapport van de verzekeringsarts S. Lok van 14 mei 2018 en informatie van de neuropsycholoog
E.J.T. Matser van 15 februari 2017 overgelegd. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 juli 2018 ingezonden.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht
.In verband met de door appellante te volgen cognitieve training heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een urenbeperking aangenomen van ongeveer
30 uur per week. Hij heeft gelet op het door appellante bij de primaire verzekeringsarts gegeven dagverhaal geen aanleiding gezien om een verdergaande urenbeperking aan te nemen. Ook in het licht van de bevindingen van behandelaar Matser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om een aanvullende energetische urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat mede gelet op de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven toelichting geen aanleiding wordt gezien om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv en de bij het bestreden besluit aangenomen (objectiveerbare) beperkingen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geduide functies voor appellante niet geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij verdergaand beperkt is ten aanzien van visuele geheugenzwakte. Verzekeringsarts Lok heeft op grond van de testresultaten van neuropsycholoog Matser geconcludeerd dat gezien de lage score (lager dan het 10e percentiel) er juist een forse beperking geldt ten aanzien van het (visueel) geheugen. Appellante is daarom van mening zij niet in staat om de functie van productiemedewerker industrie, functienaam soldering operator (SBC-code 111180), te vervullen. Uit de functieomschrijving blijkt dat het hier niet gaat om het verwerken van normale visuele informatie, maar om het monteren van printplaten met grote complexiteit waarvoor een goed geheugen voor print lay-out een vereiste is. Appellante heeft verder aangevoerd dat een verdergaande urenbeperking in de FML is geïndiceerd op energetische gronden. Er is volgens verzekeringsarts Lok evident sprake van energetische klachten anders dan enkel vermoeidheid na de cognitieve training.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante op de datum in geding 11 mei 2017 belastbaar was zoals weergegeven in de FML van 8 december 2017. Hieruit volgt dat appellante geschikt is voor de geselecteerde functies.
4.3.
Het standpunt van appellante dat een verdergaande urenbeperking had moeten worden aangenomen dan de urenbeperking van ongeveer 30 uur die in de FML van 8 december 2017 staat, wordt niet gevolgd. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht, houdt deze urenbeperking verband met beperkte beschikbaarheid vanwege de destijds twee keer per week door appellante gevolgde cognitieve training. Niet is gebleken van een medische noodzaak tot een urenbeperking om andere redenen. Dat appellante bij neuropsycholoog Matser en bij de verzekeringsartsen melding heeft gemaakt van vermoeidheidsklachten kan dat op zichzelf beschouwd niet anders maken.
4.4.
Wat betreft de functie van soldering operator (SBC-code 111180) wordt het volgende overwogen. In de FML van 8 december 2017 is op item 1.3 (herinneren) geen beperking opgenomen. Voor dit item geldt dus de normaalwaarde: “normaal, kan zich meestal tijdig, zonder ongebruikelijke hulpmiddelen, relevante zaken herinneren”. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel de volgende toelichting opgenomen: “geen grote (c.q. boven normale) beroep op geheugen vooral ten aanzien van visuele informatie”. Uit de functieomschrijving van de functie soldering operator (samenstellen van producten) blijkt vervolgens dat een goed geheugen wordt vereist voor print lay-out. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat de toelichting in de FML op item 1.3 niet is bedoeld als beperkende toelichting. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op zijn beurt verduidelijkt dat met het bedoelde functie-vereiste geen functioneren boven de normaalwaarde is bedoeld. Dit alles ten spijt is de Raad toch van oordeel dat de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waaruit uitdrukkelijk blijkt van de noodzaak tot een niet te groot beroep op nu juist het visuele geheugen, de vraag oproept of is voldaan op het vereiste van een “goed” geheugen op datzelfde visuele punt in de bewuste functieomschrijving. De Raad acht dit aspect met de enkele verwijzingen over en weer naar de geldende normaalwaarde ontoereikend gemotiveerd: de genoemde toelichting en omschrijving staan er, zo mag toch worden aangenomen, niet voor niets. De Raad neemt daarbij ook de bevindingen van de verzekeringsarts Lok en neuropsycholoog Matser in aanmerking, die uitgaan van een beperking ten aanzien van het visueel geheugen van appellante. Appellante heeft er in dit verband op gewezen dat uit de testresultaten van het neuropsychologisch onderzoek is gebleken dat zij lager dan het tiende percentiel scoorde ten aanzien van het kopiëren en reproduceren van (complexe) visuele informatie.
4.5.
Gelet op 4.4 is het in geschil zijnde besluit om de ZW-uitkering per 11 mei 2017 te beëindigen onvoldoende gemotiveerd en om die reden in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er bestaat aanleiding om het Uwv met toepassing van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 20 december 2017 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2022.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.X.R. Yi