ECLI:NL:CRVB:2022:1059

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
18/6425 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WAO-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 2003 arbeidsongeschikt is door psychische klachten, had een WAO-uitkering ontvangen die in 2017 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het Uwv had deze herziening gebaseerd op een medisch onderzoek en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die de belastbaarheid van appellant vaststelde. Appellant was het niet eens met deze herziening en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen.

De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering had herzien. De verzekeringsarts had appellant onderzocht en had daarbij informatie van de behandelend sector betrokken. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat appellant, uitgaande van de vastgestelde belastbaarheid, geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De argumenten van appellant over zijn leeftijd, opleidingsniveau en medicatiegebruik werden niet gevolgd, omdat deze geen invloed hadden op de geschiktheid voor de geselecteerde functies.

De uitspraak bevestigt dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat de herziening van de WAO-uitkering op een deugdelijke medische basis berustte. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.6425 WAO

Datum uitspraak: 11 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 2 november 2018, 18/488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als magazijnmedewerker gedurende 40 uur per week . Op 6 februari 2003 is hij uitgevallen wegens psychische klachten. Het Uwv heeft appellant, na afloop van de wachttijd, met ingang van 5 februari 2004 een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Appellant is per 31 december 2006 gaan werken als productiemedewerker voor 18 uur per week bij de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningsschap Regio [regio] op grond van de Wet sociale werkvoorziening. Op 26 mei 2015 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen met rechterarm- en handklachten. Appellant heeft in verband hiermee op 1 maart 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv heeft geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij al recht heeft op een WAO-uitkering en de aanvraag behandeld als een verzoek om herbeoordeling van de WAO-uitkering.
1.3.
In het kader van de in 1.2 genoemde herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juni 2017 neergelegde beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 45,98%. Het Uwv heeft bij besluit van 5 juli 2017 vastgesteld dat appellant na afloop van de 104 weken wachttijd per 23 mei 2017 recht heeft op een WAO-uitkering van 80 tot 100%, en dat de WAO-uitkering per 1 augustus 2017 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 15 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 4 december 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een gewijzigde FML van 4 december 2017 en een rapport van 22 december 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht en heeft geen reden gezien om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend onderzoek had moeten verrichten. Ook is de rechtbank niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inconsistenties bevat of onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De rechtbank heeft geoordeeld dat van een schending van 'equality of arms' geen sprake is. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 22 december 2017 de zogeheten signaleringen, na heroverweging, van een afdoende adequate toelichting voorzien. Ten aanzien van de stelling van appellant dat hij niet voldoet aan de voor de functies vereiste opleidingseisen en taalvaardigheden, heeft de rechtbank ook verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, waarin op inzichtelijke en deugdelijke wijze is gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor appellant met zijn beperkte lees- en taalvaardigheid toch geschikt zijn en dat in geen van de functies opleidingseisen worden gesteld waaraan appellant niet voldoet.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat onvoldoende zwaarte is toegekend aan de in de bezwaarfase ingebrachte medische informatie van de behandelend sector. Ook heeft appellant, onder verwijzing naar de opsomming van zijn klachten in zijn beroepschrift in eerste aanleg, herhaald dat het Uwv zijn psychische en fysieke klachten heeft onderschat en in de FML van 4 december 2017 meer (en zwaardere) beperkingen had moeten opnemen, waaronder een zwaardere urenbeperking. Appellant heeft verder gesteld dat in het geheel geen rekening is gehouden met zijn leeftijd, opleidingsniveau en medicatiegebruik. Volgens appellant is hij vanwege zijn ernstige klachten niet in staat om 40 uren per week te werken en moet om die reden het arbeidsongeschiktheidspercentage 100% bedragen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv op goede gronden de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 augustus 2017 heeft herzien en de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 45 tot 55%.
4.2.
De hoger beroepsgronden zijn in essentie een herhaling van de gronden die appellant in beroep naar voren heeft gebracht.
4.2.1.
Het oordeel van de rechtbank dat een zorgvuldig onderzoek is ingesteld naar de medische situatie van appellant op de datum in geding wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht op het spreekuur en heeft bij de beoordeling de beschikking gehad over informatie uit de behandelend sector. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een dossieronderzoek gedaan, waarbij de door appellant in bezwaar ingebrachte uitvoerige medische informatie (van onder meer huisarts, neuroloog, orthopeed, psycholoog/psychiater alsmede röntgenfoto’s van de linkervoet en linkerhand) in de beoordeling is betrokken.
4.2.2.
Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 december 2017 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 4 december 2017 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben rekening gehouden met (ook op de datum in geding betrekking hebbende) informatie van de behandelaars en hebben in de FML in alle rubrieken beperkingen vastgesteld, waaronder diverse psychische beperkingen alsmede beperkingen betrekking hebbend op de rechterschouder en de rug. Bij item 1.9.9 is daarnaast rekening gehouden met het medicijngebruik van appellant. Met de vermoeidheidsklachten is rekening gehouden door een lichte urenbeperking aan te nemen (niet ’s nachts, gemiddeld ongeveer acht uur per dag, regelmatige uren). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toereikend gemotiveerd dat beperkingen wat betreft de rechterhand niet aan de orde zijn omdat er geen medisch objectiveerbare afwijkingen van de hand aanwezig zijn, en dat medische gegevens omtrent gestelde hartklachten ontbreken. Appellant heeft in beroep noch in hoger beroep medische stukken ingebracht die twijfel oproepen over de juistheid van de medische beoordeling. Dit betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant, uitgaande van de belastbaarheid zoals die in de FML van 4 december 2017 is vastgesteld, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, wordt eveneens onderschreven. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 december 2017, zijn, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend toegelicht. Appellant wordt verder niet gevolgd in zijn, niet onderbouwde, stelling dat bij de geselecteerde functies geen rekening is gehouden met zijn leeftijd en opleidingsniveau. De leeftijd van appellant speelt in het kader van de functieduiding geen rol. Verder blijkt uit het rapport van 22 december 2017 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende dat in de geselecteerde functies geen opleidingseisen worden gesteld waaraan appellant niet voldoet.
4.4.
Wat in 4.2 en 4.3 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt. Het Uwv heeft op goede gronden de WAO-uitkering herzien en met ingang van 1 augustus 2017 vastgesteld op 45 tot 55%. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) A.M.M. Chevalier