ECLI:NL:CRVB:2022:1043
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vaststelling van de maximale periodebijdrage op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 10 juli 2020 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 april 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellant ontving een maatwerkvoorziening en was verplicht een bijdrage te betalen. CAK had bij besluit van 21 februari 2019 de maximale periodebijdrage vastgesteld op € 151,32 per vier weken en daarnaast een bedrag van € 269,35 in rekening gebracht voor de kosten van ondersteuning. Appellant betwistte de hoogte van deze bijdrage en stelde dat deze buitenproportioneel was in vergelijking met eerdere bijdragen en de kwaliteit van de geleverde zorg.
De rechtbank had overwogen dat CAK rechtmatig had gehandeld door af te gaan op de door de gemeente en zorgaanbieder verstrekte gegevens. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat CAK geen fouten had gemaakt in de berekeningen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de maximale periodebijdrage op juiste wijze was vastgesteld.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter L.M. Tobé en de leden D.S. de Vries en N.R. Docter, in aanwezigheid van griffier E.J. van der Veldt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 april 2022.