ECLI:NL:CRVB:2022:1043

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
20/2912 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vaststelling van de maximale periodebijdrage op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 10 juli 2020 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 april 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Appellant ontving een maatwerkvoorziening en was verplicht een bijdrage te betalen. CAK had bij besluit van 21 februari 2019 de maximale periodebijdrage vastgesteld op € 151,32 per vier weken en daarnaast een bedrag van € 269,35 in rekening gebracht voor de kosten van ondersteuning. Appellant betwistte de hoogte van deze bijdrage en stelde dat deze buitenproportioneel was in vergelijking met eerdere bijdragen en de kwaliteit van de geleverde zorg.

De rechtbank had overwogen dat CAK rechtmatig had gehandeld door af te gaan op de door de gemeente en zorgaanbieder verstrekte gegevens. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat CAK geen fouten had gemaakt in de berekeningen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de maximale periodebijdrage op juiste wijze was vastgesteld.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter L.M. Tobé en de leden D.S. de Vries en N.R. Docter, in aanwezigheid van griffier E.J. van der Veldt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 28 april 2022.

Uitspraak

20.2912 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 juli 2020, 18/2067 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 28 april 2022
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2022. Appellant heeft via een telefoonverbinding aan de zitting deelgenomen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Boersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is een maatwerkvoorziening verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Voor deze voorziening moet appellant een bijdrage betalen.
1.2.
Bij besluit van 16 maart 2018 heeft CAK het bezwaar van appellant, gericht tegen de voorlopig vastgestelde maximale periodebijdrage vanaf periode 1 van 2017 en de in rekening gebrachte bijdrage over periode 1 tot en met 3 van 2017, ongegrond verklaard. Uiteindelijk heeft CAK bij besluit van 21 februari 2019 de maximale periodebijdrage vastgesteld op € 151,32 per vier weken en aan appellant bij factuur van 8 maart 2019 nog een bedrag van € 269,35 in rekening gebracht als bijdrage in de kosten van de ondersteuning.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover van belang, overwogen dat uit het wettelijk systeem volgt dat de gemeente die een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 verleent beslist of daarvoor een bijdrage is verschuldigd en dat vervolgens CAK de hoogte van de bijdrage vaststelt en int. CAK mag bij de vaststelling van de bijdrage in beginsel afgaan op de door de gemeente en de zorgaanbieder verstrekte gegevens. Alleen als uit een gemotiveerde betwisting blijkt dat er sprake is van een kennelijke fout, dient CAK die te herstellen. De rechtbank ziet geen reden om aan te nemen dat CAK niet heeft mogen uitgaan van de verstrekte gegevens. De rekenregels volgen uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en op grond daarvan heeft CAK geen ruimte om rekening te houden met te verwachten loon- en prijsindexaties. CAK kan niet meer doen dan controleren of de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaat en nagaan of de bijdrage niet hoger is dan de maximale periodebijdrage. De kwaliteit van de geleverde zorg staat niet ter beoordeling van CAK. Als appellant het niet eens is met het uurtarief of de kostprijs van de voorziening, moet hij zich wenden tot de gemeente. Het is de rechtbank niet gebleken dat CAK fouten heeft gemaakt in de berekeningen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de maximale periodebijdrage van € 151,32 per vier weken buitenproportioneel is in vergelijking met de maximale periodebijdrage van € 19,40 uit 2015. Appellant meent dat de maximale periodebijdrage, rekening houdend met jaarlijkse indexering vanaf 2015, zou moeten worden vastgesteld op € 20,58 per vier weken. De eigen bijdrage staat bovendien niet in verhouding tot de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening en het salaris van de thuishulp.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank is op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat CAK de maximale periodebijdrage op een juiste wijze heeft vastgesteld en de bijdrage in de kosten van de ondersteuning op een juiste wijze in rekening heeft gebracht. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en verenigt zich met het op grond daarvan door de rechtbank gegeven oordeel.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden naar voren gebracht en/of gemotiveerd waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M Tobé, als voorzitter en D.S. de Vries en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van E.J. van der Veldt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 april 2022.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) E.J. van der Veldt