In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich op 16 september 2015 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 13 september 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij niet in staat is om te functioneren op de arbeidsmarkt.
De Raad heeft de medische beoordeling van de deskundige, psychiater prof. dr. D.J. Veltman, gevolgd, die concludeerde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 oktober 2019 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant. De Raad oordeelde dat de deskundige voldoende informatie had om zijn oordeel te onderbouwen, ondanks de kritiek van appellant en zijn nieuwe deskundige, psychiater W.H.J. Mutsaers. De Raad heeft vastgesteld dat de door het Uwv geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant, gezien zijn opleidingsniveau en de vereiste vaardigheden. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 5.245,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van deskundige oordelen in het bestuursrecht en de rol van medische beoordelingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.