ECLI:NL:CRVB:2022:1021

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
20/2791 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die eerder als verzorgende werkte, had zich ziek gemeld met psychische en fysieke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar ZW-uitkering beëindigd omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende medische grondslag had voor de beëindiging van de uitkering. De medische onderzoeken en rapporten gaven aan dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om de aan haar toegewezen functies te vervullen. Appellante voerde aan dat haar fysieke beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die dit konden onderbouwen. De rechtbank had de gronden van appellante al gemotiveerd besproken en de Raad onderschreef dit oordeel.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen, waardoor de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier L. Winters.

Uitspraak

20 2791 ZW

Datum uitspraak: 25 april 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juni 2020, 19/4966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2022. Namens appellante is verschenen mr. Bal. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verzorgende voor 36 uur per week. Appellante heeft in de periode van 15 juli 2017 tot 9 november 2017 een uitkering ontvangen op grond van de Wet arbeid en zorg. Aansluitend heeft appellante zich met ingang van 9 november 2017 ziek gemeld met psychische en fysieke klachten. Het Uwv heeft appellante bij besluit van 3 januari 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens zeven functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante in staat is meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 20 december 2018 de ZW-uitkering van appellante met ingang van 21 januari 2019 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 19 juni 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat de gezondheidstoestand van appellante per datum in geding niet onzorgvuldig of onjuist is beoordeeld. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit de medische onderzoeken voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellante geldende beperkingen te kunnen komen. Zowel de primaire arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een psychisch onderzoek verricht en aan alle klachten van appellante, waaronder haar rug-, heup- en bekkenklachten, aandacht besteed. Appellante heeft geen (andere) medische stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat zij op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. Dat appellante het niet eens is met de vastgestelde beperkingen kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Uitgaande van de juistheid van de FML is er geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de geduide functies. De rechtbank acht van belang dat uit het rapport van 19 december 2018 naar voren komt dat de arbeidsdeskundige voor het duiden van de functies overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts naar aanleiding van de door appellante geclaimde klachten ten aanzien van het aspect zitten. In het rapport van 17 mei 2019 van de arbeidsdeskundige is per functie afdoende gemotiveerd dat genoemde functies voor appellante geschikt zijn. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat appellante de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks de overschrijdingen van de belastbaarheid. Appellante was dan ook per 20 december 2018 in staat genoemde functies te verrichten. Aangezien appellante met het vervullen van die functies een zodanig inkomen kan verwerven dat zij in vergelijking met het maatmanloon meer dan 65% kan verdienen dan dit loon, heeft het Uwv terecht de uitkering van appellante beëindigd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat met name haar fysieke beperkingen onvoldoende zijn meegenomen bij de beoordeling. Volgens appellante is er sprake van onzorgvuldig onderzoek. Appellante heeft aangegeven dat uit de brief van de fysiotherapeut van 6 april 2019 blijkt dat sprake is van bekkeninstabiliteit na een zwangerschap. Zitten, liggen en langdurig staan worden bij bekkeninstabiliteit sterk afgeraden. Appellante heeft gesteld dat de ingebrachte informatie had moeten leiden aanpassing van de FML vanwege de beperkingen met betrekking tot zitten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als zij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht appellante met ingang van 21 januari 2019 in staat heeft geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd en of het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht heeft beëindigd.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de onderdelen 6.1 tot en met 6.5 van de aangevallen uitspraak en, zoals verkort weergegeven onder 2 van deze uitspraak, gemotiveerd besproken. Appellante heeft geen redenen aangevoerd waarom de aangevallen uitspraak op deze onderdelen onjuist dan wel onvolledig is. Voor het standpunt van appellante dat gezien haar bekkenklachten in de FML van 29 november 2018 beperkingen voor zitten aangenomen moeten worden ontbreekt een medisch objectiveerbare onderbouwing. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens in het geding gebracht die tot een ander oordeel leiden dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden daarom geheel onderschreven.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.5.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat de vraag in onderdeel 4.1 bevestigend wordt beantwoord, dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L. Winters