ECLI:NL:CRVB:2022:1016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
21/3218 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na ziekmelding

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA. Appellante heeft zich op 3 augustus 2015 ziek gemeld en heeft sindsdien uitkeringen ontvangen op basis van de Ziektewet en de Wet arbeid en zorg. Het Uwv heeft op 29 oktober 2019 besloten om appellante met ingang van 1 maart 2019 een WIA-uitkering te weigeren, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep herhaalt appellante haar eerdere gronden en stelt dat het psychisch onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig is uitgevoerd.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De verzekeringsarts beschikte over actuele medische informatie en heeft het psychisch onderzoek zorgvuldig uitgevoerd. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht die haar standpunt onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

21.3218 WIA

Datum uitspraak: 4 mei 2022
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 juli 2021, 20/2626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2022. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als verkoopster voor gemiddeld 30,53 uur per week. Op 3 augustus 2015 heeft appellante zich ziek gemeld. Appellante heeft in de periode na deze ziekmelding uitkeringen op grond van de Ziektewet en de Wet arbeid en zorg ontvangen. Het Uwv heeft de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever verlengd tot 1 maart 2019.
1.2.
In het kader van een aanvraag van appellante op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 19 augustus 2019 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 29 oktober 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 1 maart 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 4 september 2020 een nieuwe FML opgesteld waarin aanvullende beperkingen zijn opgenomen vanwege aan hoofdpijn gerelateerde duizeligheidklachten en allergie van appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierna geconcludeerd dat vier van de vijf eerder geselecteerde functies niet meer passend zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vijf nieuwe functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 0%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 september 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op de onderzoeksactiviteiten die door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn uitgevoerd, het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om te oordelen dat de medische beoordeling onjuist is geweest. De rechtbank heeft overwogen dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies van de rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Appellante heeft in beroep geen medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat er meer beperkingen vastgesteld hadden moeten worden dan nu is gedaan. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat bij het Uwv bekend is dat appellante overige aanpassingsstoornissen en overige herniae abdomen heeft. In de opgestelde FML zijn in alle rubrieken verschillende beperkingen aangenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voor appellante geselecteerde functies, gelet op de actualisatiedatums, voldoen aan de in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit gestelde eis. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante in de functies wikkelaar en de functie productiemedewerker industrie niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft er daarbij terecht op gewezen dat appellante niet beperkt is wat betreft samenwerken en ook dat er in die functies geen sprake is van verhoogd persoonlijk risico omdat de bij de werkzaamheden gebruikte (pneumatische) handgereedschappen geen gevaarlijke machines zijn. Ook ten aanzien van de functie medewerker intern transport is naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat de belasting binnen de mogelijkheden van appellante blijft. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aangegeven dat appellante volgens de FML ongeveer 10 kg kan duwen of trekken en dat het in deze functie gaat om een magazijnwagen met een duw- of trekkracht van 5 tot 10 kg, zodat geen sprake is van een overschrijding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wat betreft de functie machinaal metaalmedewerker er terecht op gewezen dat appellante niet beperkt is voor het zien en onderscheiden van kleuren. Bovendien geldt volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de functie geen bijzondere eis aan het kleuren zien. Het betoog van appellante dat de functie secretarieel medewerker niet passend is omdat de functie een vergaand zelfstandig optreden inhoudt, waarbij conflicthantering niet te voorkomen is, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Hierbij is overwogen dat volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in deze functie sprake is van een beperkte zelfstandige invulling van de functie. Ook is er volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen bijzondere belasting wat betreft het omgaan met conflicten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest, dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat kan worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Appellante heeft verwezen naar de reeds ingediende bezwaar- en beroepsgronden, die als ingelast en herhaald moeten worden beschouwd. Daaraan is in hoger beroep het volgende toegevoegd. Appellante heeft erop gewezen dat het psychisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden door middel van beeldbellen. Appellante is van mening dat een dergelijk onderzoek niet via een telefoon- of computerverbinding op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden. Appellante heeft voorts wat betreft de arbeidskundige grondslag aanvullend aangevoerd dat zij de functie van productiemedewerker industrie met SBC-code 111180 niet kan vervullen omdat er in deze functie boven schouderhoogte gewerkt moet worden en problemen moeten worden opgelost.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 maart 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het psychisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de onderhavige beoordeling onzorgvuldig is geweest. In de primaire fase heeft lichamelijk en psychisch onderzoek tijdens een fysiek spreekuur plaatsgevonden. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante psychisch en cognitief onderzocht waarvan op inzichtelijke wijze verslag is gedaan. De bevindingen op grond van dat onderzoek en de conclusies in het rapport van 4 september 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn navolgbaar en liggen in lijn met de bevindingen tijdens het primaire onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over actuele medische informatie van de huisarts van appellante en van de behandelaars van appellante van de psychologenpraktijk. Deze informatie is eveneens inzichtelijk bij de beoordeling betrokken. In een rapport van 27 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat het in bezwaar uitgevoerde psychisch en cognitief onderzoek geen reden gaf om appellante voor een fysiek spreekuur op te roepen. Appellante heeft naar aanleiding van deze motivering niet geconcretiseerd welke relevante medische informatie is gemist door de wijze waarop het psychische en cognitieve onderzoek in bezwaar is uitgevoerd. De enkele stelling van appellante dat een dergelijk onderzoek via beeldbellen niet zorgvuldig kan plaatsvinden is in dit geval onvoldoende concreet onderbouwd om het onderzoek in bezwaar onzorgvuldig te achten.
4.5.
Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de voor appellante vastgestelde belastbaarheid. Zij heeft niet met medische stukken onderbouwd dat zij op de datum in geding van 1 maart 2019 meer beperkt is dan is vastgesteld in de FML van 4 september 2020 .
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML wordt de rechtbank ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 28 oktober 2021 nogmaals uiteengezet dat bij machines of gereedschap met verwondingrisico gedacht moet worden aan gevaarlijke onbeschermde machines. Daarvan is bij de onderhavige functies, ook in de functies van wikkelaar met SBCcode 267053 en productiemedewerker industrie met SBC-code 111180, geen sprake. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd dat de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de functie van medewerker intern transport met SBC-code 111220 niet wordt overschreden. Er is er geen sprake van werkzaamheden met duwen en trekken van meer dan 10 kgf. Het gaat om het verplaatsen van een licht verrijdbare magazijnwagen over een gladde vloer in een stellingmagazijn. Als de kar vol is dan is de duw en trekkracht 10 kgf. Als de kar wat minder vol is dan is de duw en trekkracht ongeveer 5 kgf. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft er op gewezen dat appellante minder dan 5 minuten aaneengesloten boven schouderhoogte actief kan zijn. Deze aaneengesloten duur in het boven schouderhoogte actief zijn komt in de functie van productiemedewerker industrie met SBC-code 111180 niet voor. In deze functie komt een belasting ten aanzien van het oplossen van problemen niet voor, anders dan het eventueel oplossen van praktische problemen in het werkproces. Daarin is appellante niet beperkt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft tenslotte vastgesteld dat appellante geen ernstige beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren en daarom in staat moet worden geacht om uitvoering te geven aan deze eenvoudige administratieve functie van secretarieel medewerker met SBC-code 315030 in een groepspraktijk voor fysiotherapeuten.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2022.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) M.C.G. van Dijk