ECLI:NL:CRVB:2022:1016
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na ziekmelding
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA. Appellante heeft zich op 3 augustus 2015 ziek gemeld en heeft sindsdien uitkeringen ontvangen op basis van de Ziektewet en de Wet arbeid en zorg. Het Uwv heeft op 29 oktober 2019 besloten om appellante met ingang van 1 maart 2019 een WIA-uitkering te weigeren, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep herhaalt appellante haar eerdere gronden en stelt dat het psychisch onderzoek door de verzekeringsarts onzorgvuldig is uitgevoerd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De verzekeringsarts beschikte over actuele medische informatie en heeft het psychisch onderzoek zorgvuldig uitgevoerd. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens ingebracht die haar standpunt onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.