ECLI:NL:CRVB:2022:101
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Ziektewet en de gevolgen van frequent toiletbezoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld na een ongeval. Appellant, die als expeditie medewerker werkte, had te maken met ernstige medische klachten, waaronder incontinentie, die zijn werkcapaciteit beïnvloedden. Het Uwv had eerder besloten dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en zijn ZW-uitkering per 1 mei 2020 zou beëindigen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar in hoger beroep werd betwist of het Uwv voldoende rekening had gehouden met de frequentie en duur van het toiletbezoek van appellant.
De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit onvoldoende was gemotiveerd. Appellant had herhaaldelijk verklaard dat hij door zijn aandoening veel tijd op het toilet doorbracht, wat zijn beschikbaarheid voor werk aanzienlijk beperkte. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had ten onrechte gesteld dat het toiletbezoek in de pauzes kon plaatsvinden. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het Uwv op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.036,- bedroegen.