ECLI:NL:CRVB:2021:99

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
18/3156 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in hoger beroep na intrekking van het beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep onder zaaknummer 18/3156 PW. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.W.E. Ros, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 mei 2018. Echter, op 18 september 2020 heeft de appellant het hoger beroep ingetrokken, nadat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had aangegeven het bestreden besluit niet te handhaven. Dit betekende dat het college volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van de appellant.

De appellant verzocht de Raad om het college te veroordelen in de proceskosten. Het college stemde in met de toekenning van deze kosten. De Raad heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten. De Raad overwoog dat, volgens artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten kan worden veroordeeld, wanneer het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in bezwaar niet was bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener, waardoor er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten waren in verband met de behandeling van het bezwaar. De Raad heeft echter wel aanleiding gezien om het college te veroordelen in de kosten die de appellant redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De proceskosten zijn begroot op € 1.068,- voor het beroep en € 534,- voor het hoger beroep, wat resulteert in een totaalbedrag van € 1.602,- dat het college aan de appellant moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 januari 2021
18/3156 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 mei 2018, 17/6989 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.W.E. Ros, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 18 september 2020 heeft mr. Ros namens appellant het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft bij brief van 22 september 2020 laten weten akkoord te gaan met het toekennen van proceskosten.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellant is het hoger beroep ingetrokken omdat het college te kennen heeft gegeven het bestreden besluit niet te handhaven, waarmee het college volledig aan de bezwaren van appellant is tegemoetgekomen.
Aangezien appellant destijds in bezwaar niet is bijgestaan door een professionele rechtsbijstandsverlener zijn er geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
De Raad ziet aanleiding het college te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.068,- in beroep en € 534,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
Voor vergoeding van het betaalde griffierecht kan appellant zich rechtstreeks tot het college wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van
K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2021.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) K.R. van Renswoude