ECLI:NL:CRVB:2021:988
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en enkelklachten, had eerder een uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze op basis van de vaststelling dat hij niet voldeed aan de vereiste wachttijd van 104 weken. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. Appellant had aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische situatie en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd. De Raad oordeelde echter dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunt te onderbouwen en dat er geen schending was van het beginsel van equality of arms. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze had plaatsgevonden en dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, medisch geschikt waren. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.