ECLI:NL:CRVB:2021:986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
19/4888 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-vervolguitkering op basis van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich sinds 28 februari 2013 ziek heeft gemeld met psychische klachten, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Na afloop van deze periode is zijn uitkering omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 63,06% werd vastgesteld. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, werd de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 55 tot 65%, wat leidde tot de toekenning van een WGA-vervolguitkering.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft zijn bezwaar gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw vastgesteld op 57,10%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van appellant afdoende had besproken en dat er geen nieuwe medische feiten waren gepresenteerd die tot een ander oordeel zouden leiden.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geduide functies medisch geschikt zijn voor appellant, gezien de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier L.R. Kokhuis, en werd openbaar uitgesproken op 29 april 2021.

Uitspraak

19.4888 WIA

Datum uitspraak: 29 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 oktober 2019, 19/1231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 18 maart 2021. Namens appellant is verschenen mr. Willering. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als teamleider in een supermarkt. Op 28 februari 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 6 maart 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 5 augustus 2016.
Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 6 augustus 2016 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 63,06%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft appellant op 20 juni 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 juli 2018. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 55,42%. Het Uwv heeft bij besluit van 12 april 2018 de WGAloonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 1 juli 2018 omgezet in een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 12 februari 2019 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft het besluit van 12 april 2018 herroepen, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,10% en appellant met ingang van 1 juli 2018 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Aan het bestreden besluit liggen een gewijzigde FML van 23 januari 2019 en rapporten van 23 januari 2019 en 11 februari 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 24 januari 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep inconsistenties bevat of niet concludent is, dan wel dat de medische beoordeling onjuist is of aan de juistheid van deze beoordeling moet worden getwijfeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beschikbare medische informatie geen aanleiding geeft tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de FML van 23 januari 2019.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat van het ontbreken van duurzaam benutbare mogelijkheden en daarmee van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid geen sprake is.
2.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om verdergaande beperkingen aan te nemen, nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellant heeft onderkend en deze klachten ook hebben geleid tot het opnemen in de FML van meer beperkingen dan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. De stelling van appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen beperkingen heeft aangenomen in verband met zijn medicijngebruik volgt de rechtbank evenmin. Het was volgens de rechtbank voldoende inzichtelijk dat voor het aannemen van verdere beperkingen op dat punt geen aanleiding was.
2.5.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies (ondanks de signaleringen) voor appellant medisch geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij na 1 juli 2018 nog in aanmerking moet komen voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Appellant stelt dat hij 80100% arbeidsongeschikt is en niet meer in staat is om enig inkomen te verwerven. Appellant stelt dat hij de geduide functies niet kan vervullen, aangezien er persisterende beperkingen zijn in zijn persoonlijk en sociaal functioneren. Bij hem is sprake van persisterende dan wel reciverende psychische problematiek, een depressieve stoornis met paniekklachten, een aanpassingsstoornis met depressieve- en angstklachten en emotieregulatieproblematiek met cluster B trekken. Ook heeft appellant rug- en knieklachten. Appellant is van mening dat zijn belastbaarheid zich niet verenigt met de geduide functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Het Uwv stelt dat de gronden die appellant aanvoert, dezelfde gronden zijn als die van het bezwaar en het beroep. Appellant vermeldt in het hogerberoepschrift geen nieuwe medische feiten of omstandigheden. Het Uwv ziet geen aanleiding om het standpunt te wijzigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv appellant terecht met ingang van 1 juli 2018 een WGAvervolguitkering heeft toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel leidt. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen zoals verwoord in de FML van 23 januari 2019 zijn de geduide functies medisch geschikt voor appellant.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 april 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.R. Kokhuis