ECLI:NL:CRVB:2021:983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
17/7748 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geduide functies na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 26 juni 2015 ziek meldde met heup- en psychische klachten, was eerder in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde zijn uitkering per 25 juli 2016, maar dit besluit werd later herroepen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, wat leidde tot hoger beroep.

De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv in twijfel getrokken en een onafhankelijk deskundige benoemd. Deze deskundige concludeerde dat appellant op de datum in geding een sociale angststoornis en andere problemen had, maar dat de belastbaarheid niet zou veranderen. De deskundige onderschreef de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en stelde dat verder onderzoek niet noodzakelijk was. Appellant voerde aan dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De Raad oordeelde dat de conclusies van de deskundige overtuigend waren en dat de resterende functies voor appellant geschikt waren, ondanks de twijfels over zijn mentale capaciteiten. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat er geen verwijtbaarheid aan het bestuursorgaan was aangetoond.

Uitspraak

17.7748 ZW

Datum uitspraak: 29 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
22 november 2017, 16/7666 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Hoogenraad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogenraad. Het Uwv is niet verschenen.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De Raad heeft verzekeringsarts F.J. Perquin als onafhankelijk deskundige benoemd. De deskundige heeft op 16 juli 2020 een rapport uitgebracht.
Appellant heeft gereageerd en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens via videobellen plaatsgevonden op 1 april 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoogenraad. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als reachtruckchauffeur gedurende 40 uur per week. Op 26 juni 2015 heeft hij zich vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld bij het Uwv met heupklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 28 april 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 juni 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft bij besluit van 20 juni 2016 het ziekengeld van appellant beëindigd met ingang van 25 juli 2016.
1.2.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 november 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard in die zin dat het besluit van 20 juni 2016 is herroepen en is vastgesteld dat appellant met ingang van 21 november 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Daarbij is na aanpassing van de FML vastgesteld dat appellant nog 94,2% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de door hem aangepaste FML van 19 september 2016. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat met de informatie van de behandelend psycholoog, drs. S. Aydogdu, afdoende rekening is gehouden in de FML. Voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellant afdoende is gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat naast de lichamelijke klachten, zijn psychische klachten onvoldoende zijn meegenomen in de beoordeling door de verzekeringsartsen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar de door hem in beroep ingebrachte informatie van zijn behandelend GZ-psycholoog Aydogdu van 16 mei 2017, het in hoger beroep ingebrachte rapport van 7 mei 2018 van medisch adviseur
V. Adhin en de nadere informatie van Aydogdu van 12 april 2018 en 13 december 2018. Zowel Aydogdu als Adhin wijzen op een verstandelijke beperking bij appellant waardoor appellant in het dagelijks leven, op school en op werk overschat is en hij de verwachtingen niet kan waarmaken. Dit geldt ook bij de geduide functies. Ten slotte heeft appellant verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 3.1 van de aangevallen uitspraak. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
In geschil is de belastbaarheid van appellant op 21 november 2016 (datum in geding) en meer in het bijzonder de vraag of appellant op die datum geschikt was voor de in het kader van de EZWb geduide functies.
4.3.
Door de in beroep en hoger beroep overgelegde medische informatie is bij de Raad twijfel ontstaan over het medisch standpunt van het Uwv. Om die reden heeft de Raad een verzekeringsarts als onafhankelijk deskundige benoemd.
4.4.
De deskundige heeft appellant op 1 juli 2020 onderzocht. De deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat aannemelijk is dat appellant op de datum in geding een sociale angststoornis (sociale fobie) en een ongespecificeerde somatische symptoomstoornis of verwante stoornis heeft, zoals eerder was vastgesteld door Aydogdu. Daarnaast heeft appellant leer- of onderwijsproblemen en problemen die verband houden met werk(loosheid). Of sprake is van een licht verstandelijke beperking is niet met zekerheid te zeggen, omdat eerdere testresultaten met voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Verder is sprake van kaakklachten en heupklachten zonder verklarende diagnose. De deskundige heeft de in het kader van de EZWb opgestelde FML onderschreven. Er is een zekere onduidelijkheid over het precieze niveau van het intellectueel functioneren van appellant, dat voor de verdere behandeling mogelijk van belang kan zijn. De belastbaarheid zal hiermee volgens de deskundige niet veranderen. Volgens de deskundige is voor de beoordeling van de belastbaarheid van appellant daarom geen verder onderzoek noodzakelijk.
4.5.
In reactie op het deskundigenrapport heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat nader onderzoek naar het intellectuele functioneren van appellant niet alleen van belang is voor het behandeltraject, maar ook voor de vraag of de geduide functies passend en uitvoerbaar voor appellant zijn. Appellant heeft de Raad daarom verzocht nader onderzoek te laten verrichten. Voorts heeft appellant verwezen naar informatie van de huisarts die een toelichting heeft gegeven op de psychische problematiek van appellant.
4.6.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft kenbaar en navolgbaar gemotiveerd waarom een nader onderzoek naar het intellectuele functioneren van appellant de vastgestelde belastbaarheid niet zal wijzigen. Gelet hierop ziet de Raad geen aanleiding om op dit punt een tweede deskundige te benoemen.
4.7.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vier functies voor appellant geduid, te weten: de functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) en machinebediende inpak- / verpakkingsmachine (SBCcode 271093). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in navolging van de door appellant ingeschakelde medisch adviseur de functie van productiemedewerker industrie laten vervallen in verband met twijfels of appellant over de mentale capaciteiten beschikt om dit werk structureel zorgvuldig te kunnen uitvoeren. Het Uwv heeft toegelicht dat het vervallen van deze functie geen gevolgen heeft, omdat de resterende verdiencapaciteit op basis van de drie resterende functies nog steeds ruim meer is dan 65% van zijn maatmaninkomen. Dit standpunt kan worden gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat de resterende drie functies geschikt zijn voor appellant, omdat daarin geen sprake is van zware psychische of lichamelijke belasting. Daarnaast kennen de functies een lager opleidingsniveau dan dat van appellant.
5. De overwegingen in 4.3 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.1.
Appellant heeft verzocht om het Uwv te veroordelen in de kosten van het inschakelen van zijn medisch adviseur. Volgens appellant is een proceskostenveroordeling - ook in geval het bestreden besluit in stand zou blijven - op dit punt aangewezen, omdat het rapport van de medisch adviseur heeft geleid tot het inschakelen van een deskundige door de Raad.
6.2.
Als algemeen uitgangspunt geldt dat een proceskostenveroordeling ten laste van een bestuursorgaan volgt indien het bestreden besluit wordt vernietigd. Ook bij een in stand gelaten besluit is een proceskostenveroordeling mogelijk als er desondanks sprake is van verwijtbaarheid aan de kant van het bestuursorgaan. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat daarom geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) G.S.M. van Duinkerken