ECLI:NL:CRVB:2021:92

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
18/1792 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens onroerend goed in het buitenland

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante had een passieve registratie als deeleigenaar van een appartement in Turkije, wat volgens de Svb betekende dat zij over vermogen beschikte dat boven de vermogensgrens lag. De Svb heeft de AIO-aanvulling van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 29.833,65 teruggevorderd. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eigenaar was van het appartement in de beoordelingsperiode. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de Svb voldoende bewijs heeft geleverd dat appellante een passieve registratie had en dat het aan appellante was om aan te tonen dat zij niet over het vermogen beschikte. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond, waarbij de intrekking en terugvordering over bepaalde periodes wordt herzien. De Svb wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

18 1792 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 18 januari 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 maart 2018, 17/6462 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.H. Acun, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. S. Çakal heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
De Svb heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 7 december 2020. Namens appellante is mr. Çakal verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
De echtgenoot van appellante (X) ontving sinds oktober 2004 van de Svb een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellante en X ontvingen vanaf 1 juli 2009 een onvolledig AOW-pensioen voor gehuwden. Over de periode van 1 oktober 2004 tot en met 31 december 2009 ontvingen appellante en X tevens aanvullende bijstand van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg op grond van de Wet werk en bijstand, naar de norm voor gehuwden. Met ingang van 1 januari 2010 ontvingen appellante en X bijstand van de Svb, in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Met ingang van 28 december 2011 is X buiten Nederland gaan wonen en is zijn AIO-aanvulling beëindigd. Met ingang van 1 januari 2012 ontving appellante een onvolledig AOW-pensioen voor een ongehuwde, alsmede een AIO-aanvulling. Op 14 januari 2015 is X overleden.
1.2.
In het kader van een gefaseerd onderzoek naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van alle AIO-gerechtigden is de Svb een onderzoek gestart naar verblijf en vermogen buiten Nederland van appellante. In dat kader heeft het Bureau Attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara (Bureau Attaché) op verzoek van de Svb onderzoek gedaan naar eventueel vermogen van appellante in Turkije. De bevindingen van dit onderzoek, dat is uitgevoerd door een buitendienstmedewerker van Bureau Attaché, zijn neergelegd in een onderzoeksverslag van 23 augustus 2016. In dit onderzoeksverslag heeft de buitendienstmedewerker als volgt gerapporteerd over een bezoek aan de afdeling onroerende zaakbelasting van de gemeente [naam gemeente] (afdeling ozb) op 17 augustus 2016. Een medewerker van de afdeling ozb heeft verklaard dat op naam van appellante een passieve registratie voorkomt wegens het bezit van vermogen. Het gaat daarbij om een appartement met perceel- en kavelnummer [nummer] en aanschafdatum 1 oktober 2010 (appartement). Het appartement heeft voor de helft op naam van appellante gestaan en voor de andere helft op naam van X. In verband met het overlijden van X is op 14 januari 2015 5/8e deel van het appartement op naam van appellante gekomen en het resterende 3/8e deel op naam van de zoon van appellante (Y). Vanaf 4 juni 2015 staat het appartement volledig op naam van Y. Een lokale makelaar heeft het appartement op 4 juni 2015 getaxeerd op een waarde van € 80.000,-.
1.3.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft de Svb bij besluit van 19 april 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 augustus 2017 (bestreden besluit), de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 1 oktober 2004 beëindigd (lees: ingetrokken) en de over de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 oktober 2016 gemaakte kosten van aanvullende bijstand en AIO-aanvulling tot een bedrag van € 29.833,65 van appellante teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante sinds 10 (lees: 1) oktober 2010 gedeeld eigenaar is van een appartement in Turkije. Gelet op de getaxeerde waarde van het appartement op 4 juni 2015 was het vermogen van appellante dus in ieder geval op die datum hoger dan de voor haar geldende vermogensgrens. Nu appellante niet heeft aangetoond dat het vermogen van haar en haar echtgenoot op 1 oktober 2004 onder de vermogensvrijlatingsgrens lag, is het recht op AIO-aanvulling vanaf 1 oktober 2004 niet vast te stellen. Gelet op het bepaalde in artikel 54, derde lid, van de PW, is de Svb verplicht om de AIO-aanvulling in te trekken met ingang van de dag waarop de wijziging heeft plaatsgevonden. Aangezien het recht op AIO-aanvulling met ingang van 1 oktober 2004 niet meer is vast te stellen, dient de AIO-aanvulling met ingang van die datum te worden ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
De Svb heeft aanvankelijk bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Ter zitting heeft de Svb echter te kennen gegeven de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling niet langer te handhaven voor zover het de periode vóór 1 oktober 2010 en de periode vanaf 4 juni 2015 betreft en dat het terug te vorderen bedrag over de periode van 1 oktober 2010 tot 4 juni 2015 € 9.781,46 bedraagt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep slaagt al omdat de Svb de intrekking en terugvordering over de periode vóór 1 oktober 2010 en de periode vanaf 4 juni 2015 niet langer handhaaft. Een verdere bespreking van de intrekking en terugvordering over deze periodes zal daarom achterwege blijven.
4.2.
Tussen partijen is nu alleen nog de intrekking en terugvordering over de periode van 1 oktober 2010 tot en met 3 juni 2015 (beoordelingsperiode) in geschil.
4.3.
Het besluit tot intrekking van de AIO-aanvulling is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het betrokken bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bestuursorgaan rust.
4.4.
Appellante heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat de Svb niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante in de beoordelingsperiode eigenaar was van het appartement. Dat appellante in deze periode een passieve registratie op haar naam had staan als deeleigenaar van een appartement, is enkel gebaseerd op een mededeling van een medewerker van de gemeente. Van deze medewerker is de naam of functie niet bekend en de medewerker heeft ook geen stukken verstrekt waaruit de verstrekte informatie kan worden afgeleid. Deze informatie is op geen enkele manier te verifiëren. Aangenomen moet dan ook worden dat appellante geen relevant vermogen had.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.1.
Hoewel in het onderzoeksverslag van Bureau Attaché de naam van de medewerker van de gemeente die op 17 augustus 2016 informatie heeft verstrekt niet wordt genoemd, is de verstrekte informatie wel voldoende concreet om geverifieerd te kunnen worden. Bovendien komt deze informatie overeen met wat appellante in beroep naar voren heeft gebracht, namelijk dat Y een appartement ter beschikking had gesteld aan haar en X door een tenaamstelling op beider namen. Het onderzoeksverslag van 23 augustus 2016 biedt dan ook voldoende grondslag voor de conclusie dat appellante in de beoordelingsperiode in Turkije een registratie op haar naam heeft gehad als deeleigenaar van het appartement.
4.5.2.
Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd, is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Appellante is hierin niet geslaagd. De enkele stelling dat zij niet de eigenaar van het appartement is geweest, is hiertoe onvoldoende.
4.6.
Uit 4.5 tot en met 4.5.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt voor zover het de intrekking en terugvordering over de beoordelingsperiode betreft. Het door de Svb opnieuw berekende terugvorderingsbedrag, zoals vermeld onder 3.2 heeft appellante niet betwist.
4.7.
Uit 4.1 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. De Raad zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover dit ziet op de intrekking van de AIO-aanvulling over de periodes van 1 oktober 2004 tot en met 9 oktober 2010 en van 4 juni 2015 tot en met 30 oktober 2016 en voor zover dit ziet op de hoogte van de terugvordering als geheel. De Raad zal voorts, met het oog op een definitieve beslechting van het geschil en gelet op 3.2 zelf in de zaak voorzien door het besluit van 19 april 2017 in zoverre te herroepen en de hoogte van de terugvordering te bepalen op € 9.781,46.
5. Aanleiding bestaat de Svb te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.068,- in bezwaar, € 534,- in beroep en € 1.068,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal dus € 2.670,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 14 augustus 2017 voor zover dit betrekking heeft op de intrekking van de AIO-aanvulling over de periodes van 1 oktober 2004 tot en met 9 oktober 2010 en van 4 juni 2015 tot en met 30 oktober 2016 en op de hoogte van de terugvordering;
- herroept het besluit van 19 april 2017 in zoverre, stelt het terug te vorderen bedrag aan AIO-aanvulling vast op € 9.781,46 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeeltes van het besluit van 14 augustus 2017;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.670,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 172,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van J.B. Beerens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2021.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) J.B. Beerens