ECLI:NL:CRVB:2021:9

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 januari 2021
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
19/4232 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen

In deze zaak heeft appellant op 25 juli 2018 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een koelkast, een fornuis en een matras. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hen geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening rechtvaardigden. Appellant had volgens het college uit zijn inkomen op bijstandsniveau moeten reserveren voor deze duurzame gebruiksgoederen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij zich in een bijzondere medische en financiële situatie bevindt, die bij het college bekend is. Hij heeft gewezen op de tegemoetkoming die hij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) heeft ontvangen en stelt dat hij niet kan sparen of lenen vanwege zijn schulden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het ontbreken van reserveringsruimte in verband met schulden geen bijzondere omstandigheid is in de zin van de Participatiewet (PW).

De Raad heeft vastgesteld dat de kosten voor de duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk zijn, maar dat appellant niet heeft aangetoond dat hij niet had kunnen reserveren voor deze kosten. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 januari 2021.

Uitspraak

19.4232 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2019, 19/1005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 5 januari 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Velthorst, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Velthorst. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 25 juli 2018 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van een koelkast, een fornuis en een matras.
1.2.
Bij besluit van 31 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2019 (bestreden besluit), heeft het college die aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om tot bijstandsverlening over te gaan, omdat appellant uit zijn inkomen op bijstandsniveau had moeten reserveren voor de aanschaf van de duurzame gebruiksgoederen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna weergegeven gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
De kosten van duurzame gebruiksgoederen, zoals een koelkast, een fornuis en een matras, behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat, kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd, zich voordoen en dat die kosten in het individuele geval van appellant noodzakelijk zijn. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of is voldaan aan het vereiste dat de betreffende kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Appellant voert aan dat dit het geval is, omdat hij een bijzondere medische en financiële situatie heeft, die bij het college bekend is. In dit verband wijst appellant op de tegemoetkoming die hij op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) heeft ontvangen. Hij leeft van € 50,- leefgeld per week en kan niet sparen, lenen of achteraf gespreid betalen als gevolg van schulden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.4.
Duurzame gebruiksgoederen moeten na verloop van enige tijd worden gerepareerd dan wel vervangen. Dat aan appellant bij besluit van 14 maart 2017 op grond van de WMO een tegemoetkoming is toegekend in de meerkosten van verhuizing en inrichting, maakt niet dat de vervanging van de koelkast, het fornuis en een matras geheel onvoorzienbaar was en dat appellant voor deze kosten niet heeft kunnen reserveren. Appellant heeft niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd dat het niet mogelijk was om in de jaren voorafgaand aan de aanvraag te reserveren. Daarnaast is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:319) het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW. De kosten die daarmee verband houden kunnen niet worden afgewenteld op de bijstand
.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. van Paridon, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2021.
(getekend) M. van Paridon
(getekend) D. Bakker