Uitspraak
19 2125 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde deze toe te kennen op de grond dat appellante niet als werknemer in de zin van de Wet WIA was verzekerd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante had eerder een WW-uitkering ontvangen en was ziek gemeld, waarna zij een ZW-uitkering ontving. Het Uwv concludeerde echter dat het dienstverband van appellante bij een uitzendbureau gefingeerd was, wat leidde tot de intrekking van zowel de WW- als de ZW-uitkering. Appellante had geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze besluiten, waardoor deze in rechte vaststonden.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat zij geen rechtsmiddelen had aangewend tegen de besluiten van het Uwv. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat appellante niet verzekerd was voor de WIA, omdat zij niet als werknemer in de zin van de wet kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.