ECLI:NL:CRVB:2021:888
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank over de aanvraag van een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet
Op 9 april 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 20 december 2019 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd afgewezen. Dit besluit betrof de weigering van het Uwv om terug te komen op een eerder besluit uit 1997, waarin was vastgesteld dat de appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en sluit zich aan bij de overwegingen die in de rechtsoverwegingen 9 tot en met 12 zijn gemaakt. De Raad oordeelde dat de appellant in zijn herhaalde aanvraag en bezwaar geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven tot een ander oordeel. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de ingediende stukken geen nieuwe feiten waren in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat het Uwv niet gehouden was om nader onderzoek te doen en dat het verzoek om herziening terecht was afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van aanvragen voor uitkeringen en de noodzaak om relevante gegevens tijdig aan te leveren.