ECLI:NL:CRVB:2021:888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
20/491 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank over de aanvraag van een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

Op 9 april 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 20 december 2019 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij het bezwaar tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd afgewezen. Dit besluit betrof de weigering van het Uwv om terug te komen op een eerder besluit uit 1997, waarin was vastgesteld dat de appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en sluit zich aan bij de overwegingen die in de rechtsoverwegingen 9 tot en met 12 zijn gemaakt. De Raad oordeelde dat de appellant in zijn herhaalde aanvraag en bezwaar geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven tot een ander oordeel. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de ingediende stukken geen nieuwe feiten waren in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeerde dat het Uwv niet gehouden was om nader onderzoek te doen en dat het verzoek om herziening terecht was afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van aanvragen voor uitkeringen en de noodzaak om relevante gegevens tijdig aan te leveren.

Uitspraak

20.491 WAO-PV

Datum uitspraak: 9 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2019, 19/2110 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: L.R. Kokhuis
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van 5 maart 2019 ongegrond verklaard. Bij dat besluit is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 januari 2019, waarin het Uwv heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 3 juni 1997, ongegrond verklaard. Bij het besluit van 3 juni 1997 heeft het Uwv geweigerd appellant per 18 november 1993 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen omdat hij minder dan 25% onderscheidenlijk 15% arbeidsongeschikt was in de zin van
die wetten.
De Raad sluit zich aan bij wat de rechtbank heeft overwogen in rechtsoverweging 9 tot en met 12 van de aangevallen uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat appellant bij zijn herhaalde aanvraag en in bezwaar geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft genoemd in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De stukken die hij bij zijn brief van 20 maart 2019 heeft gevoegd zijn niet aan te merken als nieuwe feiten, reeds omdat appellant die stukken – voor zover die niet al in de eerdere procedures zijn betrokken – eerder had kunnen overleggen. Ook kan niet worden gezegd dat het bestreden besluit evident onredelijk is voor zover dat de beoordeling voor het verleden betreft. Voor zover de aanvraag van appellant betrekking heeft op de toekomst, voldoet deze volgens de rechtbank niet aan de eis van een deugdelijke en toereikende onderbouwing. Appellant heeft immers niet uiterlijk in de bezwaarfase feiten en omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding moesten geven tot nader onderzoek door het Uwv of waaruit kan worden opgemaakt dat het eerdere besluit niet juist is. Voor zover appellants aanvraag strekt tot het doen van een beroep op een regeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid, geldt dat appellant in dit verband geen relevante gegevens naar voren heeft gebracht die het Uwv hadden moeten nopen tot het doen van onderzoek. Het Uwv was naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gehouden nader onderzoek te doen en heeft appellants verzoek om herziening mogen afwijzen.
Wat betreft de in hoger beroep door appellant ingezonden medische stukken wordt geoordeeld dat dit geen nieuwe feiten zijn als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze stukken waren al bekend ten tijde van het besluit waarvan thans herroeping wordt verzocht en/of zijn al in de eerder gevoerde procedures door appellant overgelegd, dan wel hebben geen betrekking op de datum in geding, 18 november 1993.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) L.R. Kokhuis (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen