ECLI:NL:CRVB:2021:86

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
19/4628 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg inzake recht op Ziektewet-uitkering

Op 14 januari 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 september 2019. De zaak betreft de vraag of appellante recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Dit besluit was gebaseerd op een eerdere beslissing van het Uwv, waarin werd gesteld dat appellante vanaf 22 maart 2018 geen recht had op een ZW-uitkering.

Tijdens de zitting op 14 januari 2021 verzocht appellante om uitstel van de zitting vanwege de coronamaatregelen, maar dit verzoek werd afgewezen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs via videobellen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er voldoende zorgvuldig onderzoek was gedaan door het Uwv. De Raad concludeerde dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen voldoende inzichtelijk en consistent waren en dat de gestelde klachten van appellante adequaat waren meegenomen in de beoordeling.

Appellante had in hoger beroep enkel gesteld dat haar beperkingen waren onderschat, maar dit was niet onderbouwd met medische informatie. De Raad zag daarom geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank had gedaan. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

19.4628 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 27 september 2019, 18/1542 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 januari 2021
Zitting heeft: T. Dompeling, als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: H.S. Huisman
Appellante is niet ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door. mr. D.W.C. Jacobs

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op 14 januari 2021heeft appellante verzocht om uitstel omdat ze het onwenselijk achtte in verband met de ontwikkelingen rondom het coronavirus fysiek aan de zitting deel te nemen. Dit verzoek is ter zitting afgewezen nu het verzoek zeer kort voor de zitting is ingediend en niet is gebleken dat het voor appellante niet mogelijk was om door middel van videobellen deel te nemen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de beslissing op bezwaar van 24 mei 2018 ongegrond verklaard. Bij dat besluit heeft het Uwv zijn besluit van 21 februari 2018 dat appellante vanaf 22 maart 2018 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) gehandhaafd.
De Raad sluit zich aan bij wat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Het Uwv heeft eigen onderzoek verricht en daarbij de informatie van de behandelend sector meegenomen. Aan het besluit van 24 mei 2018 liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 mei 2018 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
18 mei 2018 ten grondslag. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met een rapport van 22 augustus 2019 gereageerd op door appellante ingediende medische informatie.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de artsen hun bevindingen en conclusies voldoende inzichtelijk en consistent geformuleerd. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellante gestelde klachten en met met deze klachten rekening hebben gehouden. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is door de rechtbank onderschreven. In hoger beroep is door appellante slechts gesteld dat haar beperkingen zijn onderschat, maar dit is niet onderbouwd met enige medische informatie. De Raad ziet dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) H.S. Huisman (getekend) T. Dompeling