ECLI:NL:CRVB:2021:856
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake WMO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2021 uitspraak gedaan over het verzet van de erven van de appellant tegen een eerdere uitspraak waarin het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het hogerberoepschrift was niet tijdig ingediend, en de Raad oordeelde dat redelijkerwijs niet kon worden geoordeeld dat de appellant niet in verzuim was geweest. De uitspraak van 21 oktober 2020 had al vastgesteld dat het hogerberoepschrift niet tijdig was ingediend, en de gemachtigde van de appellant, mr. drs. R.P. Dielbandhoesing, voerde in verzet aan dat het hogerberoepschrift op 3 februari 2020 was verzonden. Hij overhandigde een kopie van zijn agenda als bewijs, maar de Raad oordeelde dat dit onvoldoende bewijs was om de tijdigheid van de indiening te onderbouwen.
De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat volgens artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. De termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift was op 3 februari 2020 verstreken, en het ingediende hogerberoepschrift was gedateerd op 19 februari 2020, wat betekende dat de termijn was overschreden. De Raad concludeerde dat de argumenten van de gemachtigde over postbezorging niet tot een ander oordeel konden leiden, en dat de appellant niet had aangetoond dat hij tijdig had ingediend.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier R. van Doorn, en werd openbaar uitgesproken op 16 april 2021.