ECLI:NL:CRVB:2021:835
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die eerder een WAO-uitkering ontving en later in WSW-verband werkte, had zich op 9 juli 2014 ziek gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 7 juli 2017, concludeerde een arts dat appellant belastbaar was met inachtneming van bepaalde beperkingen. De arbeidsdeskundige stelde vast dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatstelijk verrichte werk en berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op 0%. Het Uwv weigerde vervolgens de WIA-uitkering met ingang van 5 juli 2017, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de subjectieve beleving van klachten niet leidend was in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn bezwaren tegen het medisch onderzoek en vroeg om een onafhankelijke deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct had vastgesteld en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant aangevoerde gronden in hoger beroep in essentie herhalingen waren van eerdere argumenten. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beoordeling konden veranderen. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, met G.S.M. van Duinkerken als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 april 2021.