ECLI:NL:CRVB:2021:832

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
20/14 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die als modinette werkzaam was, had zich op 10 januari 2013 ziek gemeld en ontving vanaf 8 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts op 30 april 2018, werd vastgesteld dat appellante per 16 augustus 2018 geen recht meer had op een WIA-uitkering. Dit besluit werd door het Uwv bekrachtigd, maar appellante ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellante correct waren ingeschat. Appellante voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar psychische problematiek, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie hadden verzameld en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) de beperkingen adequaat weergaf.

In hoger beroep herhaalde appellante haar bezwaren, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch passend waren en dat er geen reden was om aan te nemen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist had ingeschat. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

20/14 WIA
Datum uitspraak: 14 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 december 2019, 19/1218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv
)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R. Akkaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een bijlage ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante was werkzaam als modinette bij een gordijnenzaak. Op 10 januari 2013 heeft zij zich ziek gemeld. Zij heeft vanaf 8 januari 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100%. Op 30 april 2018 heeft appellante in het kader van een herbeoordeling het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze verzekeringsarts heeft na onderzoek de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 april 2018. De arbeidsdeskundige heeft met inachtneming van de FML functies gelecteerd en berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid 0% bedraagt. Bij besluit van 15 juni 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 16 augustus 2018 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 27 maart 2019 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft psychiatrische expertise laten verrichten en de bevindingen van de deskundige meegenomen in zijn rapport. Teven ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag aan het bestreden besluit.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank acht het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en appellante gezien op het spreekuur op 30 april 2018, waarbij een anamnese is afgenomen en psychisch en lichamelijk onderzoek is verricht. De verzekeringsarts heeft informatie ingewonnen bij de huisarts en deze informatie betrokken bij de beoordeling. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier bestudeerd en appellante gezien op de hoorzitting op 4 december 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante psychisch en lichamelijk onderzocht. Op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er een psychiatrische expertise en een persoonlijkheidsonderzoek verricht door Psyon. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het rapport van Psyon van 22 februari 2019 betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft geen reden om te oordelen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend onderzoek had moeten verrichten. De rechtbank is niet gebleken dat zijn rapport inconsistenties bevat of dat dit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat en er is geen reden aan te nemen dat het Uwv de (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft in beroep geen (nieuwe) medische verklaringen overgelegd. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat de belastbaarheid van appellante is gewijzigd ten opzichte van de eerdere beoordelingen. Appellante wordt voornamelijk beperkt door een inefficiënte coping, waardoor zij vermijdend en ontwijkend gedrag laat zien. Om dit te voorkomen is het volgens de verzekeringsarts noodzakelijk dat appellante niet wordt blootgesteld aan stresserende factoren. Ook in verband met enige angstige inhibities op sociaal vlak heeft de verzekeringsarts beperkingen in de FML aangenomen. Een activering in het werk kan een helend effect hebben en appellante onder andere meer zingeving in haar leven bezorgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in wat appellante heeft aangevoerd, geen reden om af te wijken van de door de verzekeringsarts opgestelde FML en de rechtbank heeft geen reden om aan deze conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Appellante voert aan dat haar niet kan worden tegengeworpen dat de verzekeringsartsen haar niet hebben kunnen onderzoeken, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat ook de uitkomsten van de psychiatrische expertise en het persoonlijkheidsonderzoek geen aanleiding geven om meer beperkingen in de FML op te nemen. De psychiater van Psyon heeft onder meer aangegeven dat het onderzoek diverse inconsistenties vertoont en dat de klachtenpresentatie op meerdere punten atypisch en niet passend is bij bekende patronen binnen de psychiatrie. Voor appellante zijn de functies wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), productiemedewerker, samenstellen van producten (SBC-code 111180) en medewerker tuinbouw, planten, bloemen, vruchten (SBC-code 111010) geduid. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de geduide functies niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende toelichting voorzien.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen van appellante juist zijn ingeschat. Ten onrechte is ook overwogen dat de geduide functies voor appellante geschikt zijn. Er is te weinig rekening gehouden met haar psychische problematiek. Appellante heeft al jarenlang psychische kachten en is daar ook voor onder behandeling. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt informatie van GZ-psycholoog E. Koseoglu van 21 oktober 2019 en 12 december 2019 ingebracht. De opgestarte behandeling is beëindigd, omdat appellante medicatie krijgt die haar een betere nachtrust bezorgt. Dit betekent niet dat haar klachten zijn afgenomen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 februari 2020, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geschreven dat de nieuwe medische informatie geen aanleiding geeft om tot een ander standpunt te komen. In de rubriek Persoonlijk functioneren in de FML is rekening gehouden met de psychische kwetsbaarheid van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt tevens op dat het hem bevreemdt dat appellante noch met hem, noch met de psychiater die de expertise heeft verricht heeft willen communiceren. Hij heeft in hetgeen naar voren is gebracht van de zijde van appellante, noch bij zijn eigen onderzoek aanknopingspunten gevonden voor afwijking van het door de verzekeringsarts ingenomen standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Appellante is deugdelijk onderzocht door de verzekeringsarts en er is informatie opgevraagd bij de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante ook lichamelijk en, voor zover mogelijk, psychisch onderzocht en heeft een psychiatrisch onderzoek laten verrichten. Dat appellante aan het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het psychiatrisch onderzoek niet volledig heeft meegewerkt zonder dat daarvoor vanuit medische optiek een valide verklaring kon worden gevonden, leidt anders dan appellante naar voren heeft gebracht niet tot het oordeel dat het verrichte onderzoek onzorgvuldig was. Zowel de verzekeringarts bezwaar en beroep als de psychiater heeft inzichtelijk en overtuigend uiteengezet waarop zijn conclusie dat geen valide verklaring aanwezig is als vorenbedoeld, steunt. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is voldoende zorgvuldig uitgevoerd.
4.2.1.
De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat de beperkingen op juiste wijze zijn weergegeven in de FML. In de FML zijn op basis van het door de verzekeringsarts uitgevoerde onderzoek forse beperkingen opgenomen in de rubriek Persoonlijk functioneren. Appellante is aangewezen op een voorspelbare werksituatie en kan niet flexibel inspelen op sterk wisselende omstandigheden of taakinhoud. Appellante is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en op werk met weinig of geen rechtstreeks contact met collega’s. Zij kan met hooguit vijf collega’s samenwerken. Daarbij kan appellante niet in de nacht werken. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingeschakelde psychiater heeft geschreven dat appellante niet meewerkte aan het onderzoek en dat er sprake is van een verdenking van symptoomaggravatie. Een ernstige persoonlijkheidsproblematiek lijkt hem niet waarschijnlijk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de resultaten van dit onderzoek meegenomen in het onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze uiteengezet dat er geen redenen zijn meer of andere beperkingen aan te nemen dan al op basis van het door de verzekeringarts verrichte onderzoek zijn vastgelegd in de FML van 30 april 2018.
4.2.2.
Reden om meer of andere beperkingen aan te nemen, ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook niet in de nieuwe stukken die appellante in hoger beroep heeft ingediend. In die stukken worden de klachten van appellante herhaald en het beleid voor de verdere behandeling besproken. Aan appellante is medicatie voorgeschreven waar zij beter van slaapt en zij voert gesprekken met haar maatschappelijk werkster die een belangrijke ondersteunende rol vervult. Naar het oordeel van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd dat de nieuwe stukken geen ander licht op de zaak werpen.
4.3.
Appellante heeft geen gronden ingediend tegen de arbeidskundige component van de beoordeling. Nu uitgegaan wordt van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, zijn de functies in medisch opzicht passend.
4.4.
Het Uwv heeft terecht vastgesteld dat appellante met ingang van 16 augustus 2018 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering.
5. Gelet op de ovewegingen in 4.1 tot en met 4.4 moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2021.
(getekend) J. Brand
(getekend) A.L. Abdoellakhan