ECLI:NL:CRVB:2021:830

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
18/5073 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, die sinds 27 december 2010 uitgevallen is uit haar werk als verzorgende vanwege lichamelijke en psychische klachten, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar WGA-uitkering door het Uwv. De WGA-uitkering was aanvankelijk toegekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid, maar na een herbeoordeling op 27 augustus 2017 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is door het Uwv bekrachtigd na een bezwaarprocedure, waarin medische rapporten zijn ingediend die de beperkingen van appellante onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij is geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat het Uwv de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct heeft vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen niet juist zijn ingeschat, maar de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd en heeft de conclusie van de rechtbank onderschreven.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 december 2018 heeft aangetoond dat de nieuwe medische gegevens van PsyQ geen relevante informatie bevatten die de eerdere conclusies van het Uwv zouden kunnen ondermijnen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5073 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 augustus 2018, 17/7089 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 april 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.A.T. Vijftigschild, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend .
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd .
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. Hierna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 27 december 2010 uitgevallen uit haar werk als verzorgende vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 24 december 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100% . Deze uitkering is per 24 december 2014 omgezet in een WGAloonaanvullingsuitkering .
1.2.
Op 5 mei 2017 heeft appellante aan het Uwv verzocht om een herbeoordeling, omdat haar psychische klachten vanaf die datum zijn toegenomen.
1.3.
In verband met deze herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een
arts. Deze arts heeft in zijn rapport van 31 mei 2017 vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 22 juni 2017 functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 18,03 %.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 26 juni 2017 vastgesteld dat appellante met ingang
van 27 augustus 2017 geen recht meer heeft op een WIA‑uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 november 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen ten grondslag een rapport van 31 oktober 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een aangescherpte FML van 31 oktober 2017 en een rapport van 8 november 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts heeft de FML op 31 oktober 2017 aangescherpt, omdat appellante niet zelfstandig kan reizen met het openbaar vervoer. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 8 november 2017 vastgesteld dat appellante ondanks de aangescherpte FML van 31 oktober 2017 geschikt is te achten voor de eerder geselecteerde functies.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek is niet onzorgvuldig geweest. Het onderzoek van de arts is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en psychisch en lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en de informatie van de psycholoog van 20 maart 2017 en de reumatoloog van 17 februari 2017 bestudeerd. Ook wat appellante in beroep heeft aangevoerd over haar pijnklachten en haar psychische problematiek is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep beoordeeld.
2.2.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch oordeel niet onjuist is. Appellante heeft in beroep niet met medische gegevens onderbouwd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van haar gezondheidstoestand op de datum in geding, 27 augustus 2017. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante lichamelijke en psychische klachten heeft als gevolg van knieletsel, een chronisch pijnsyndroom en een borderline persoonlijkheidsstoornis en dat zij daardoor beperkingen voor arbeid heeft. Wat appellante heeft aangevoerd, legt, zonder af te doen aan de beleving door appellante van de door haar ervaren medische klachten, tegenover het gemotiveerde medische oordeel van de verzekeringsarts in zijn rapport van 31 oktober 2017 onvoldoende gewicht in de schaal om meer beperkingen aan te nemen dan in de FML van 31 oktober 2017 zijn vastgesteld. Verder heeft zij geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij in verband met haar psychische klachten niet in staat is van een andere vervoersvoorziening dan het openbaar vervoer gebruik te maken.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv de FML niet onjuist heeft vastgesteld en dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt. Dit betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft bepaald op minder dan 35%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Enerzijds zijn er lichamelijke klachten zoals pijn in haar gewrichten, fibromyalgie en onherstelbaar knieletsel waardoor zij beperkt is in lopen, staan, hurken en knielen. Anderzijds zijn er psychische klachten die haar belemmeren in het dagelijks leven, die niet verminderd zijn door medicatie en begeleiding. Zij heeft medische informatie van PsyQ van 12 oktober 2018 en een medicatie-overzicht ingestuurd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft zich onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 december 2018 op het standpunt gesteld dat het Uwv de beperkingen van appellante op juiste wijze heeft vertaald naar de FML van 31 oktober 2017.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of de rechtbank juist heeft geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 27 augustus 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellante heeft beëindigd.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat zij in beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen over de mogelijkheden en beperkingen van appellante worden geheel onderschreven.
4.3.
Naar aanleiding van het hoger beroep wordt nog het volgende opgemerkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 december 2018 op inzichtelijke wijze toegelicht dat de brief van PsyQ van 12 oktober 2018 geen relevante nieuwe medische gegevens bevat. De daarin vermelde diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis was reeds bekend en in zijn rapport van 31 oktober 2017 is gemotiveerd welke beperkingen daarvoor in de FML zijn opgenomen. Dat de behandeling van PsyQ (DGT en EMDR) niet succesvol is gebleken als gevolg van het beperkte vermogen van appellante tot introspectie zegt al iets over de reden van aanhouden van de klachten, maar niets over de aard van de klachten.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2021
(getekend) J. Brand
(getekend) A.L. Abdoellakhan